|
|
De stof van deze rubriek is in de kabbala buitengewoon belangrijk. Alleen door een onophoudelijke inspanning komt men te weten hoe alle voorvallen zich verhouden tot de Enige Bron van alles. Alleen daarvoor wordt alle arbeid verricht, bestaat de vrijheid van de wil en wordt de keuze gemaakt, waar menselijke inspanningen voor worden aangewend… Er is niemand behalve Hij ("Sjamati ", Artikel 1) Er is gezegd: "Er is niemand behalve Hij", hetgeen betekent, dat er geen andere kracht in de wereld is, die in staat zou zijn iets tegen de Schepper te doen. En dat de mens ziet, dat er in de wereld dingen en krachten zijn, die het bestaan van de hoogste kracht tegenspreken - de reden daarvoor is, dat de wil van de Schepper zo is. En dat is vastgelegd in de correctiemethode : "de linkerhand duwt weg en de rechter trekt naar zich toe". D.w.z. dat het feit, dat de linker wegduwt, ook in de correctie is inbegrepen. Laten we het zo zeggen, dat er in de wereld dingen bestaan, die vanaf het begin zijn gemaakt, opdat de mens van de rechte weg afdwaalt en hem van de heiliging afwendt. Het nut van het zich afwenden van de heiliging is, dat de mens de noodzaak gaat voelen om hevig te wensen, dat de Schepper hem zal helpen. Anders ziet hij, dat hij verloren zal gaan. En het is niet genoeg, dat hij geen vorderingen in zijn werk maakt, maar hij ziet ook, dat hij achteruitgaat, en hij geen kracht heeft om de Tora en de Voorschriften al is het alleen maar "voor zichzelf" te vervullen. En alleen m.b.v. een ware overwinning van alle hindernissen door het geloof boven de kennis, zal hij de Tora en de voorschriften kunnen vervullen. Maar hij beschikt niet altijd over de kracht om hindernissen door het geloof boven de kennis te boven te komen en is hij genoodzaakt om van de weg van de Schepper, zelfs "voor zichzelf", af te wijken. En steeds worden zijn fundamenten aangetast, zodat hij meer momenten van vallen dan van opstaan heeft. En hij ziet geen einde aan die toestanden. En hij blijft altijd verstoken van de heiligheid, daar hij ziet, dat het voor hem moeilijk is zelfs de geringste geestelijke inspanning te verrichten. Alleen m.b.v. de overwinning door het geloof boven de kennis is het mogelijk, maar niet altijd is hij daartoe bereid en wat gaat er dan met hem gebeuren? Uiteindelijk komt hij tot een besluit, dat er niemand is, die hem kan helpen behalve de Schepper zelf. En dit besluit heeft tot gevolg, dat er in het hart van een mens een oprechte eis aan de Schepper ontstaat, opdat Hij de ogen en het hart van een mens zal openen en zo een mens daadwerkelijk in staat wordt gesteld om tot een eeuwige vereniging met Hem te komen. Wij kunnen concluderen, dat alle afstotingen, die een mens voelt, afkomstig zijn van de Schepper. En niet omdat een mens niet in orde zou zijn, of omdat hij geen wens zou hebben om e.e.a. te boven te komen, maar alleen omwille van een mens, die daadwerkelijk de Schepper wenst te naderen, dat die mens zich niet met het geringste tevreden zou stellen, d.w.z. dat hij of zij niet op het niveau van een klein jongetje of meisje zonder kennis zou worden achtergelaten. Daarvoor krijgt men hulp van boven, opdat men niet kan zeggen, dat er in ons mensen iets ontbreekt en de Schepper de Tora, de Voorschriften en de goede daden heeft. En het is waar, dat indien in de mens een ware wens aanwezig is, deze mens hulp van boven krijgt, dat hem op een gegeven moment getoond wordt, dat hij niet in orde is, d.w.z. dat hem gedachten en kennis gezonden worden, die hem tegenwerken. En dat heeft tot doel, dat hij zal inzien, dat hij geen volledige vereniging met de Schepper heeft, en dat hoe meer hij zijn best doet, hij des te meer ziet, dat hij veel verder van de heiligheid verwijderd is in vergelijking met anderen, die zich wel volledig verbonden voelen met de Schepper. En hij klaagt altijd, stelt eisen en kan het gedrag van de Schepper t.o.v. hem niet rechtvaardigen. En dat doet hem pijn, - Waarom is hij toch niet in de volheid van de Schepper? -, totdat hij een gevoel krijgt, dat in hem inderdaad geen enkele heiligheid aanwezig is. En zelfs wanneer hij soms één of andere opwekking van boven ontvangt, dat hem op een bepaald moment voedt, valt hij terstond laag naar beneden. Echter dat is datgene, wat hem laat beseffen, dat alleen de Schepper hem kan helpen om in staat te zijn Hem daadwerkelijk naderbij te komen. De mens moet altijd trachten op weg te gaan, opdat hij met de Schepper samenvloeit en hij al zijn gedachten naar Hem zal laten uitgaan. De mens moet op weg gaan zelfs, wanneer hij zich in de meest afschuwelijke toestand bevindt, zodat het voor hem onmogelijk is om nog lager te vallen. De vraag is dan: "Hoe kan men er dan door de macht van de Schepper uitkomen? Laten wij zeggen, dat er een andere macht is, die hem niet toestaat om in de heiligheid binnen te treden en in wier handen het ligt om goed of kwaad te doen. Maar let op! Indien wij denken, dat er een andere kracht behalve de Schepper bestaat, die de mens niet toestaat om goede daden te verrichten en de weg van de Schepper te bewandelen, dan betekent het, dat wij ons vergissen, omdat alles uit de Schepper voortkomt. En dat wat Baal Sjem Tov schreef: "Wie zegt, dat er een andere kracht in de wereld is, d.i. de onreine, deze mens bevindt zich op het niveau van "het dienen van andere goden". En zijn overtredingen waren niet vanwege het feit, dat hij ketterse gedachten koesterde, maar, omdat hij meende, dat er andere krachten zijn behalve die van de Schepper! Bovendien, indien een mens denkt, dat er een zelfstandige kracht in hem is, die tegenover de Schepper staat, bijvoorbeeld, wanneer hij denkt dat hij gisteren zelf de weg van de Schepper niet wilde volgen - eveneens een fout maakt en niet gelooft, dat alleen de Schepper de wereld bestuurt. Echter, na de overtreding te hebben beseft alsmede het feit, dat hij spijt dient te betuigen over het gedane nl. dat hij de wet heeft overtreden, dient hij vast te stellen, wat hij moet betreuren. En de mens dient dan te betreuren, dat hij de wet heeft overtreden en dat hij dat heeft gedaan, omdat de Schepper hem van de heiligheid heeft doen verwijderen. D.w.z. de Schepper gaf hem de wens om van het onreine te genieten. En wanneer de mens voelt, dat hij opgewekt is, zin heeft in zijn werk, dan dient hij zich te bedenken, dat hij zich in een staat bevindt, waarin hij begrijpt dat het de moeite waard is om een slaaf van de Schepper te zijn. Echter, dat komt, omdat hij nu welgevallen in de Schepper heeft en daarom de Schepper nu in de buurt is en hij juist daardoor zin heeft in het werk. En hij dient voorzichtig te zijn -om nooit de heiligheid te verlaten- met te zeggen, dat er nog iets of iemand is, die invloed uitoefent behalve de Schepper… Voorwoord bij het boek "Prie chacham. Brieven" Wij onderscheiden vele trappen en verschillen in de werelden, maar men dient te weten, dat alles, wat over trappen en verschillen gezegd wordt, alleen gezegd wordt in verhouding tot de ontvangenden van deze werelden, volgens de regel: "Wat men niet vatten kan, kan men niet weergeven". De reden ervoor is, dat een "naam" de inhoud van een begrip weergeeft, zoals de mens een naam geeft alleen na het zien en begrijpen van een object in overeenstemming met zijn inhoud en doel. Daarom is alles wat bestaat verdeeld -wat betreft het geestelijke voelen en begrijpen- in drie onderdelen te weten: 1. Atsmoeto - hierover spreken wij helemaal niet, omdat de wortel en de bron van schepselen begint in het scheppingsdoel, waarin zij opgenomen zijn als [in het vers]: "Sluitstuk van het scheppingswerk, maar de eerste in het scheppingsplan". 2. Oneindigheid - dat is de essentie van het scheppingsplan als "een groot genoegen doen aan, het vergenoegen van, schepselen d.m.v. het oneindige, dat "eeuwigheid (oneindigheid)" wordt genoemd. En dat is het verband tussen de Hoogste kracht en de zielen. Dit verband wordt door ons begrepen als de wens om de schepselen een groot genoegen te doen, d.w.z. te vergenoegen. De oneindigheid - dat is het begin van het werk. En het heet licht zonder vat en is de de bron van het geschapene, d.i. het verband van de Schepper met zijn schepping, dat wordt de "wens om de schepping een groot genoegen te doen, d.w.z. "te vergenoegen" genoemd. Deze wens begint vanuit de wereld van de Oneindigheid en daalt af tot in de wereld Asieja. 3. Zielen - die genot ontvangen, en zich bevinden in een staat, waarin zij zichzelf een groot genoegen wensen te doen. De "Oneindigheid" wordt zo genoemd, omdat er een verband bestaat tussen de Atsmoeto en de zielen, en door ons begrepen wordt als een wens om de schepping een groot genoegen te doen (d.i. te vergenoegen). En behalve dit verband van de wens een groot genoegen te doen (d.i. te vergenoegen), is er voor ons in dit verband geen mogelijkheid om er over te spreken (of het te onderzoeken). Daar begint het werk bij het licht buiten een vat, daar begint ook de wortel van de schepping, d.i. het verband, dat bestaat tussen de Schepper en de schepping en "de wens om de schepping te vergenoegen" wordt genoemd. En deze wens begint bij de wereld van de oneindigheid en zet zich voort tot in de wereld Asieja. Maar alle werelden in verhouding tot zichzelf bestaan uit licht buiten een vat, en er is geen mogelijkheid om erover te spreken. En zij worden gedefinieerd als Atsmoeto. En er is geen enkele mogelijkheid om deze te voelen en te begrijpen. En laten wij onszelf niet wijsmaken, dat wij in de werelden vele details onderscheiden. Dat komt, omdat deze details daar worden gevormd door (potentiële) krachten. Deze details zullen later, wanneer er zielen verschijnen, in deze zielen geopenbaard worden. Deze zielen zullen de hoogste lichten ontvangen, wanneer zij gecorrigeerd en voorbereid zijn. Elke ziel zal echter op zo'n manier voorbereid moeten zijn, dat er in de ziel de mogelijkheid ontstaat om op eigen kracht de lichten te ontvangen. En dan openbaren zich de details en doen hun werk, maar zolang de zielen het hoogste licht nog niet bevatten, wordt alles in verhouding tot zichzelf bepaald als Atsmoeto. Zoals de zielen in verhouding staan tot de werelden, waaruit ze ontvangen, zo staan de werelden in verhouding tot de oneindigheid, waaruit ze zijn ontstaan. Het feit is, dat er verband bestaat tussen de werelden en de zielen, d.w.z. de werelden geven aan de zielen volgens het scheppingsplan, dat de verhouding tussen de Atsmoeto en de zielen weergeeft. En dit verband wordt de "oneindigheid" genoemd. Wanneer wij bidden en de Schepper om hulp verzoeken, opdat Hij ons het gevraagde zal geven, dan bedoelen wij, dat wij bidden tot de "oneindigheid", waar de wortel van alle zielen zich bevindt en waaraan Hij genot wenst te geven, dat "een groot genoegen doen (het vergenoegen = het tevredenstellen van) aan de schepselen" wordt genoemd. En een tfiela (gebed) tot de Schepper, die ons schiep, wiens naam is "de wens de schepping te vergenoegen", wordt met de naam "oneindigheid" aangeduid, omdat wij spreken over de tijd van "vóór de tsiemtsoem" (beperking). Let wel ook ná de "tsiemtsoem" heeft er geen enkele verandering in Hem plaatsgevonden. Er is immers geen verandering in het licht. Hij verblijft permanent in deze naam. De veelheid aan namen is er alleen vanuit het perspectief van de ontvangenden. Daarom is de eerste naam, die zich als de wortel van schepping openbaarde "Oneindigheid". En de openbaring van deze naam blijft zonder één of andere verandering. En alle "tsiemtsoemiem" en vele veranderingen doen zich alleen voor t.o.v. de ontvangenden. Maar Hij blijft onophoudelijk stralen in Zijn eerste naam : "de wens om de schepping eindeloos een groot genoegen te doen, (d.i. te vergenoegen)". En daarom bidden wij tot de Schepper, die "Oneindigheid" heet, die zonder tsiemtsoem en einde straalt. En het feit, dat vervolgens een einde wordt gevormd - dat is ten behoeve van de ontvangenden, opdat zij het licht zouden kunnen ontvangen. Het hoogste licht bestaat uit twee componenten: het bevattende en het bevatbare. En alles, wat wij over het hoogste licht zeggen, dat is alleen maar een indruk van het bevattende over het bevatbare. Maar elke (component - vert.) afzonderlijk, d.i. een apart deel "het bevattende" en een apart deel "het bevatbare", hebben niet de naam "oneindigheid". Het bevatbare deel heeft de naam Atsmoeto, en het bevattende deel wordt "zielen" genoemd, d.i. het nieuwe, het deel van het geheel. En het nieuwe zit hem daarin, dat in het bevattende deel (dat zijn de zielen- vert.) de "wens om te ontvangen" is gevormd. En daarom heet de schepping te zijn "geschapen uit niets". En t.o.v. zichzelf worden alle werelden gezien als één geheel en er vinden geen veranderingen in het goddelijke plaats, zoals geschreven staat [in het vers]: "Ik veranderde Mijn fenomeen ABaJ"A niet". En in het goddelijke is geen plaats voor sfirot en details. En zelfs de hoogste benamingen hebben niet de betekenis van "licht", wanneer het licht op zichzelf is, immers het is Atsmoeto, het onbevattelijke. En alle sfirot en details, die beschrijven waar het licht uit bestaat, zijn er alleen voor wat de mens eruit begrijpen kan. Want de Schepper wenste, dat wij de (neerdalende) overvloed zouden voelen en begrijpen en zouden opvatten als "Zijn wens om de schepping een zeer groot genoegen te doen, d.i. te vergenoegen". En opdat wij zouden kunnen bevatten datgene, wat de Schepper wenste, d.i. "Zijn wens om de schepping een groot genoegen te doen d.i. te vergenoegen", schiep Hij zintuigen en gaf ons deze zintuigen om de indrukken van het hoogste licht te kunnen voelen en begrijpen. Op die manier vormden zich in ons verschillende details. Het gemeenschappelijke zintuig heet de "wens om te ontvangen", en valt in vele delen uiteen volgens de maten, waarin de ontvangenden voorbereid zijn om te ontvangen. In deze correlatie verschijnen er vele variaties en verschillen, zoals : "stijging", "val", "het neerdalen", "verspreiding", "verdwijning" e.d. Omdat de "wens om te ontvangen" "schepping" of 't "nieuwontstane" wordt genoemd, juist daarom beginnen wij te spreken vanaf de plaats waar de "wens om te ontvangen" indrukken opdoet - ja, juist daar vandaan gaan wij "spreken" - dat betekent: het omschrijven van delen van indrukken. Omdat daar al een gemeenschappelijke verhouding ontstaat tussen het hoogste licht en de wens om te ontvangen. En dat wordt licht en vat genoemd. Maar over "licht buiten een vat" kan men niet "spreken", zoals boven is gezegd, omdat licht, dat door de bevattende niet bevat wordt, wordt beschouwd als Atsmoeto, en daarover "te spreken" is verboden, omdat het niet gegeven is het te bevatten. En wat wij niet bevatten, hoe kunnen wij er een naam aan geven? Door het voorgaande in ogenschouw te hebben genomen zullen wij begrijpen, dat het gebed, waarmee wij tot de Schepper bidden, opdat Hij ons redding, genezing e.d. zou zenden, bestaat uit twee componenten: 1. De Schepper. HIJ behoort bij Atsmoeto en daar is het verboden om over HEM te spreken, zoals uit bovenstaande blijkt. 2. Datgene, wat van Hem neerdaalt. Dat wordt gezien als een licht, dat zich in onze vaten verspreidt, d.i. binnen in onze "wens om te ontvangen", en dat noemt men "oneindigheid". Dat is het verband, dat de Schepper met de schepping heeft als een zich verspreidend licht, dat zijn eind[punt] in de "wens om te ontvangen" bereikt. En wanneer de "wens om te ontvangen" het zich verspreidende licht ontvangt, dan wordt het laatste met de naam "oneindigheid" aangeduid, en het komt bij de ontvangende d.m.v. een filter. De filter zorgt ervoor, dat dit licht tot op lagere niveaus zal kunnen worden ontvangen. Wij zien nu, dat allerlei details en verschillen zich alleen bij de ontvangende vormen, afhankelijk van hoe groot de indruk is, die ze op de ontvangende maken. Maar wij dienen onderscheid te maken in datgene wat gezegd is: wanneer wij over de werelden spreken, dan spreken wij over het "potentieel", en wanneer de ontvangende de in hem gevormde details en verschillen begrijpt en bevat, heten zij "in werking" te zijn. Een geestelijk voelen en begrijpen- dat ontstaat wanneer het bevattende en het bevatbare samenkomen. Indien het bevattende er niet is - is het bevatbare er ook niet, omdat er niemand is, die zich een beeld van het bevatbare (er is namelijk geen vat) zou kunnen vormen. Vandaar, dat het als Atsmoeto wordt beschouwd en er berhaupt geen plaats is om erover te spreken. En hoe kan men zeggen, dat het bevatbare één of andere vorm in verhouding tot zichzelf kan verkrijgen. Wij kunnen alleen spreken over een plaats, waar onze gevoelens indrukken opdoen van het zich verspreidende licht, dat de wens van de Schepper is (om de schepping een groot genoegen te doen, d.i. te vergenoegen - vert.) en waar het licht bij de ontvangende "in werking" aankomt. Het lijkt op de manier, waarop wij naar een tafel kijken. In zo'n geval voelen wij - in overeenstemming met onze zintuigen - dat de tafel een hard ding is. Ook wat de lengte en breedte betreft, is de waarneming in overeenstemming met onze zintuigen. Maar dat maakt het niet noodzakelijk, dat dezelfde tafel op dezelfde manier waargenomen wordt door degene, die over andere zintuigen beschikt, bijvoorbeeld, de waarneming door de ogen van een engel: wanneer deze naar de tafel kijkt dan ziet hij hem in overeenstemming met zijn eigen zintuigen. Daarom kunnen wij ons geen beeld vormen van hoe een engel deze ziet, omdat wij zijn zintuigen niet hebben. Vandaar, dat zoals de Schepper ons bevattingsvermogen te boven gaat, zo kunnen wij ook niet zeggen, welke vorm de werelden t.o.v. Hem hebben. Wij bevatten in de werelden alleen datgene, wat zich verhoudt tot onze zintuigen en onze gewaarwordingen. En daarom is het de wens van de Schepper, dat wij Hem juist op deze manier begrijpen en voelen c.q. bevatten. Daarin ligt opgesloten de zin, waarin staat geschreven : "Er is geen verandering in het licht". En alle veranderingen vinden alleen plaats in vaten, die in onze zintuigen zijn gevormd, en alles wordt afgemeten naar onze voorstellingen. Vandaar, begrijp wel (oproep aan de geachte lezer - vert.), dat, indien er veel mensen naar één bepaald geestelijk object kijken, dan eenieder het object beziet volgens zijn eigen voorstelling en waarneming. Daarom ziet eenieder andere eigenschappen. Zo veranderen ook in elke mens zijn eigenschappen afhankelijk van zijn stijgingen en dalingen, zoals boven is gezegd : het licht is eenvoudig, maar alle veranderingen vinden alleen plaats in hem, die ontvangt. "Prie chacham. Brieven" (blz. 25) Allen geloven in het individuele bestuur van de Schepper over de schepselen, maar vloeien met dit bestuur niet samen. Hoe kan men een onreine gedachte op het conto van de Schepper schrijven, die de hoogste en de beste is. Maar het eerst openbaart de kennis van het individuele bestuur zich aan Zijn werkelijk naasten. Hij zond hen al deze dingen Zelf, én het goede én het kwade als zijnde één. En dan vloeien al deze dingen met het individuele bestuur samen, daar wordt degene, die met de hogere samenvloeit, zoals "HIJ". En aangezien de bestuurder en het bestuur zich in het begrijpen door de mens verenigden, is er helemaal geen onderscheid tussen goed en kwaad te bespeuren. Allen zijn liefhebbenden, gecorrigeerden, allen dienen een vat van de Schepper te zijn, bereid om te stralen en trots te zijn op Zijn vulling. En dat wordt bekend door alle gewaarwordingen, en er is dan zoveel kennis aan het einde, dat alles wat zich voordoet, zowel werken c.q.daden als alle gedachten, zowel slechte als goede, alle zijn zij een vat, een reservoir van de Schepper. En Hij schiep hen en uit Hem zijn zij voortgekomen, en dat zal aan alle mensen bekend zijn aan het einde van de correctie. Maar voorlopig is het een langdurige en verschrikkelijke verbanning. En wat relevant is, dat wanneer een mens onwaardig gedrag vertoont, hij terstond van de geestelijke trap valt en vergeet, dat hij slechts een werktuig is in de handen van de Schepper. Hij beeldt zich in zelfstandig te handelen bij een onwaardige daad en vergeet de Bron van alle oorzaken, dat alles van Hem vandaan komt en dat er geen enkel handelend wezen in het heelal is behalve Hij. Om al onze gedachten en handelingen te betrekken op de Schepper, d.i. de Bron, en naar het goede te doen neigen - dát vereist studie. Hoewel het bestaan van deze Bron en Zijn daden ook bekend zijn, blijft dat aanvankelijk gewoon een onbewust en sluimerend weten. Daarom zal de mens, zonder een bewuste bestudering van deze Bron en Zijn daden, er geen adequaat gebruik van kunnen maken op het moment, wanneer het echt nodig is. Het bewuste en het onbewuste, het goede en het kwade wijzen van de één naar de ander, maar de kracht, die doet verbergen, krijgt de overhand. Het lijkt op een koning, wiens bediende zoveel genade in zijn ogen vond, dat hij verzocht om hem te verheffen en boven alle ministers te plaatsen, omdat de koning in het hart van zijn bediende een absolute trouw en liefde meende te moeten opmerken. Maar het past niet bij de koning om opeens een gewone man boven allen te plaatsten zonder een speciale voor allen duidelijke reden. En het past wel bij een koning om de reden van zijn daden in grote wijsheid te openbaren. Wat deed de koning? Hij stelde zijn slaaf aan tot bewaker van de schatkamer. En hij beval aan één der ministers, een slimme in het bedenken van "spelletjes", om zich te verkleden en zich voor te doen als iemand, die de koning wilde afzetten. Hij moest net doen alsof hij op oorlogspad was en het paleis van de koning wilde veroveren juist op het moment, dat de bewakers afwezig waren. De minister voerde op een verstandige en doordachtige wijze het zeer heimelijk bevel van de koning uit. En hij rukte uit om het paleis van de koning te veroveren. De arme slaaf leverde een strijd op leven en dood en bevrijdde zijn koning, terwijl hij tegen de verklede minister vocht met grote moed en spaarde noch zijn kracht noch zijn leven, totdat zijn absolute liefde voor de koning zich aan allen had geopenbaard. Toen deed de minister de wapenrusting van zich af - en de vreugde ontvlamde, omdat de slaaf vocht met grote moed. Nu werd onthuld, dat het allemaal bedacht was en in het geheel niet echt. Zij lachten des te meer, toen de minister vertelde, hoe verfijnd zijn bedachte handelingen waren en welke ontzetting ze teweeg brachten. En elk detail van deze afschuwelijke oorlog werd een reden te meer voor een grote vreugde. Maar toch - hij is slaaf en heeft geen onderricht genoten. Hoe kan men hem dan boven alle ministers en bedienden van de koning verheffen? De koning dacht na in zijn hart en zei tegen dezelfde minister, dat hij zich moest verkleden als rover en moordenaar en op veroveringsoorlog tegen de koning moest uitrukken. De koning wist, dat in deze tweede oorlog hij zijn slaaf een wonderlijke wijsheid zou onthullen, zodat hij na deze oorlog waardig bevonden zou worden om aan het hoofd van alle ministers te staan. Daarom stelde hij zijn slaaf aan tot bewaker van alle schatkamers van het koninkrijk. En de minister verkleedde zich deze keer als een misdadige rover en moordenaar. Hij verscheen om de rijkdommen van de koning te veroveren. De ongelukkige slaaf, gevolmachtigd om de schatkamers te bewaken, vocht met hem met al zijn kracht zonder zijn leven te sparen, totdat de maat vol was. Toen deed de minister de wapenrusting van zich af en een nog grotere vreugde ontvlamde dan de eerste keer en een groot gelach steeg op uit het paleis van de koning. Alle doen-alsof- handelingen van de verklede minister met alle details en bijzonderheden roepen uitbundig gelach op, omdat in dit geval de minister genoodzaakt was om alles nog verstandiger uit te voeren, daar het nu vantevoren duidelijk was, dat er geen enkele rover in het gehele koninkrijk te vinden was. En alle meedogenloze aanvallen en afschuwelijke bedreigingen waren alleen maar een spel, in zoverre, dat die minister, hoewel alles een groot verzinsel was, toch maar voor hem verscheen als rover verkleed. Maar hoe dan ook de slaaf verkrijgt geleidelijk het verstand door het begrijpen van wat zich aan het einde voordoet (de onthulling) en de liefde - het uitgangspunt (voor de strijd) in het begin (reeds aanwezig in de slaaf). En dan staat hij in de eeuwigheid op. De tekst is niet meer in staat om het over te brengen, maar weet (wending tot de geachte lezer - vert.), dat het aardse bestuur daarin gelijkt op dat van het Hoogste Bestuur, dat het bestuur zelf is overgedragen aan de ministers. Maar alles vindt alleen plaats op bevel van de koning na diens bekrachtiging. M.a.w. de koning zelf keurt het plan goed, dat door zijn ministers is voobereid. Als hij één of ander mankement in het plan constateert, dan corrigeert hij het niet, maar ontslaat de desbetreffende minister door hem uit zijn ambt te zetten en stelt een andere aan. Zo is er een kleine wereld in de mens. Hij handelt naar de letters, die in hem zijn afgedrukt. De letters zijn de engelen: de bestuurders van de 70 volkeren van de wereld. In de mens, zoals geschreven staat in "Het boek Jetsiera", "plaatst (Hij) een bepaalde letter om (de mens) te besturen". Elke letter is als een minister ad interim voor een uur, die een plan maakt, dat door de koning bevestigd wordt. Maar indien de letter in één of ander plan een fout begaat, wordt zij op staande voet ontslagen en uit haar ambt gezet, en een andere letter wordt waardig bevonden om haar plaats in te nemen. Daarom is er gezegd: "Generatie, [en nog een] generatie en… [daar heb je] zijn rechters", omdat aan het einde der correctie zal een letter regeren, die "Masjiach" (Bevrijder) genoemd wordt en die zal alle generaties corrigeren en doen samenvloeien in de kroon van de Schepper. Hieruit kan men begrijpen, dat eenieder verplicht is om in zichzelf te onthullen, welke taak hem of haar is opgedragen. Men dient zichzelf alle details te openbaren, en zichzelf te corrigeren om zo de Eenheid met de Schepper te herstellen. Alles zal zich openbaren als gevolg van gielgoeliem (zielsverhuizingen). "Prie chacham. Brieven" (blz.70) Er is gezegd: "Ken G-d, uw Vader en dien Hem". "Ken G-d" - betekent : de kennis van Hem. Want het is niet goed voor de ziel, dat hij deze kennis ontbeert. Als een strevende (persoon), t.b.v. de Schepper aan het werk is, hoewel hij een ziel heeft, maar Hem niet kent, is het toch niet goed met hem. Ondanks het feit, dat er in hem een ziel is, zal hij niet uit zichzelf klaar zijn (niet streven) om de Schepper te bevatten, vóórdat het licht "Roeach", van boven gegeven, in hem zal beginnen te stralen. Dat licht zal hem dwingen gehoor te geven aan de aanwijzingen van de wijzen, de aanwijzingen op te volgen en de wijzen volledig te geloven. Het is gezegd: "Alleen het goede en de barmhartigheid achtervolgen mij alle dagen van mijn leven". Zoals de wijze Baal Sjem Tov placht te zeggen: "De Schepper - Hij is je schaduw!". Net zoals een schaduw met de bewegingen van de mens meebeweegt (de bewegingen van de mens navolgt), en al haar strevingen overeenkomen met die van de mens, zo volgt ook elk mens de Schepper na. D.w.z. zodra je in jezelf een opwekking van liefde tot de Schepper opmerkt, weet dan (wending tot de geachte lezer - vert.), dat de Schepper in zichzelf een grote hunkerende liefde voor jou heeft opgevat. En dat was, wat rabbi Akiva bedoelde, toen hij zeide: "Gelukkig geprezen is Israël, tegenover Wie gij u zuivert en Wie zuivert u". Daarom aan het begin van een benadering van een mens krijgt hij een wisselende ziel. D.w.z. de Schepper richt zich tot de mens op elk geschikt moment, wanneer één of andere gelegenheid zich voordoet van de kant van de mens, en hunkert hevig met die mens samen te vloeien. Dat is juist wat er gezegd is: "Alleen het goede en de barmhartigheid achtervolgen mij alle dagen van mijn leven", omdat de koning David, die een gemeenschappelijke ziel van het gehele Israël vertegenwoordigt, altijd ijverig bezig was en hunkerde naar de waarlijke samenvloeiing met de Schepper. Echter het is nodig, dat een mens in zijn hart beseft, dat de Schepper c.q. het licht zich over hem uitstort precies in die mate, als de mens de Schepper respons geeft. Dat mag niet vergeten worden, met name niet in de tijd van het grote streven. Wanneer de mens zich herinnert, hoeveel de Schepper hunkert, streeft en een samenvloeiing met hem najaagt, en hoe Hij dat zelf doet, dan bevindt de mens zich in het stadium van streven en hunkeren naar een steeds grotere onophoudelijke samenvloeiing. Deze samenvloeiing is hét doel van de vervolmaking van elke ziel. Als de vervolmaking in een stadium is, dat de mens waardig bevonden wordt, dan kan de liefde tot hem terugkeren. Zoals "de [letter] vav zal terugkeren tot [in verhouding tot] [de letter] hej", hetgeen betekent: de samenvloeiing van de Schepper en de Sjchiena (alle zielen). Maar een ziel zonder kennis en besef van de Schepper, bevindt zich in een grote afdaling, ook nadat zijn strevingen in zekere mate toenemen. Omdat het hem toeschijnt, dat de Schepper hem verwerpt. Welk een schaamte en schande, dat hij niet alleen zijn streven en hunkering niet volledig ontplooit om zich met de eeuwige liefde van de Schepper te vullen, maar ook een niet samenvloeiende wordt. Dat komt, omdat het hem lijkt, dat alleen hij streeft, hunkert en zich tot de Schepper richt en hij gelooft niet in datgene, wat de wijzen plachten te zeggen, dat in precies dezelfde mate (als de mens) ook de Schepper streeft, hunkert en zich tot de mens richt. Waarmee zou men, degenen kunnen helpen, die in hun harten nog niet het geloof in wat door de wijzen is gezegd, hebben ingeprent. In mijzelf zie ik de Schepper, omdat alles wat zich in deze wereld voordoet in essentie "letters" zijn, die de mens verplicht is te kopiëren naar hun juiste plaats in het geestelijke, omdat er in het geestelijke geen "letters" aanwezig zijn. Maar als gevolg van de verbrokkeling der vaten dringen alle "letters" ook door in het bestuur van de aardse schepping, op zo'n manier, dat, indien de mens zich vervolmaakt en zijn wortel bereikt, hij zelf alle "letters" in elkaar dient te zetten, één voor één, en deze tot de hoogste wortel op te bouwen, zoals gezegd: "Doet zichzelf en de gehele wereld neigen naar de schaal van rechtvaardiging". En de samenvloeiing van de Schepper en de Sjchiena, die door de mens ontstaat door het vervullen van zijn streven en hunkering, gelijkt precies op de aardse samenvloeiing. De laatstgenoemde samenvloeiing doet het aardse lichaam ontstaan, en geschiedt vanuit een verplichte voorafgaande oorzaak, d.i. een daad stellen, d.w.z. een zekere mate van een poging doen, die in de aardse taal een inspanning wordt genoemd. Zo wordt ook het zaad van de mens ten behoeve van het goede aangewend, omdat het als pijlpunten in het hart wordt uitgestort: "jaar", "wereld", dat ook "inkeer"-tsjoeva" wordt genoemd, d.i. in die [zekere] tijd, op die [zekere] plaats, in die [zekere] vrouw. Omdat de laatste letter "Hej" van de naam HaVaJ"A "ziel", "jaar" en "wereld" bevat. (De 4-letterige naam van de Schepper: Joed - Hej - Vav - Hej, staat in deze benaming in een onjuiste volgorde om de heilige naam niet onnodig uit te hoeven spreken. Deze naam wordt gewoonlijk als HaVaJ"A uitgesproken, waarbij beide kleine letters "a" - verbindingsklanken zijn voor een vlotte, d.i. traditioneel gebruikelijke uitspraak.. Deze Naam heeft een schier eindeloze hoeveelheid van betekenissen, omdat hij een skelet vormt, d.i. de basis voor alle namen van alle schepselen - vert.). "Ziel" - dat is een mate van streven en hunkeren. "Jaar" - perioden van opwinding, omdat de volledige samenvloeiing het volledig inbrengen van "atara" (mannelijk element: kroon - vert.) in "jasjna" (vrouwelijk element: in het bestaande - vert) veronderstelt, d.i. net zoals zij waren samengevloeid met hun wortel, voordat ze zich in de aardse wereld verdeelden. (Het is moeilijk begrijpbaar. De geachte lezer dient zich vooral niet te laten ontmoedigen wanneer hij een onbekend begrip of een stelling tegenkomt. De Woordenlijst in onze site kan hem enigszins te hulp komen. Een positieve opbouwende houding t.o.v. het tegenkomen van "moeilijke" begrippen en passages is: lees maar door! Het begrijpen in de Kabbala is niet altijd het belangrijkste! Immers, wat u hier niet "ziet" kan ook structureel zijn: op een andere plaats krijgt u het opeens "te zien"! - vert.). De mens wordt niet in één keer gereed [gemaakt] voor de hoogste samenvloeiing d.w.z. een volmaakte samenvloeiing. Maar "alleen het goede en de barmhartigheid achtervolgen mij", en daarom wordt hij opgewonden, wat het begin is van een samenvloeiing, zoals is gezegd: "Hij is een rechtvaardige en het gaat hem niet goed". Het gaat hem niet goed, omdat de Schepper geen samenvloeiing met hem wenst. Het gevolg is, dat hij geen liefde voelt bij zijn streven en hunkeren. Liefde is noodzakelijk "voor deze daad in deze fase". En hij lijdt, waarover is gezegd: "Het leed zal in de toekomst in zoetheid veranderen". Maar, "Wat het verstand niet wenst [te doen], doet de tijd", want de Schepper telt alle opwinding en verenigt ze in een volle maat evenredig aan de inspanning en op een voorbestemde dag zal het zijn zoals is gezegd: "Wordt wakker en corrigeer [jezelf] om op al het kwaad een overwicht te hebben". De hoornbazuin "tkieja" is (markeert - vert.) het einde van de samenvloeiing, zoals gezegd is: "Het inbrengen in de plaats van de samenvloeiing", dat gelijkt op een samenvloeiing van de Schepper met de Sjchiena (alle zielen), van boven naar beneden, ter bekleding van de ziel in het lichaam bij zielsverhuizingen in deze wereld. Vervolgens zal tijdens de voorbereiding door de mens de ziel terugkeren naar haar wortel. Dan zal zij niet in één keer een volmaakte samenvloeiing opwekken, maar laat opwinding ontstaan, d.i. het niveau "nefesj" in ringen met periodieke verschijningen, wanneer de ziel met al haar krachten in opwinding en zwetend de hoogste Sjchiena najaagt. Totdat de ziel zich al draaiende rondom dit centrum bevinden alle dagen en nachten, voortdurend en onophoudelijk. Het volgende staat geschreven in de boeken over de "ringen": zo lang de ziel van de mens het niveau "nefesj" nog niet bereikt heeft, maar zich voortbeweegt en tot dat niveau nadert, dan neemt in evenredigheid met zijn streven en hunkeren het leed toe. Omdat een hartstochtelijk doch niet afgerond streven een grotere, in vergelijking met de vorige, pijn achterlaat. En dat heeft de naam hoornbazuin "troea", dat leert ons wat gezegd is: "Maak een hoornbazuin", d.w.z. je veroorzaakt opwinding in de Sjchiena. "Roep het leed op", immers je roept groot leed op, waar geen gelijken zijn. Wanneer de mens lijdt, hoeveel keer meer zal zijn ziel erdoor lijden? Maar waarom doe je zo? Om alle leed te rechtvaardigen, een overwicht erop te hebben, weet dan, dat "De verdiensten van de rechtvaardige zullen hem niet helpen op de dag, dat hij zich bezondigt". En voor Degene, voor Wie Alles Bekend is, is ook bekend de mate van strevingen des harten bekend van een mens in zijn poging de Schepper naderbij te komen en dat die strevingen nog zouden kunnen stuklopen. En daarom voert de Schepper de inspanning van het streven op, d.i. het begin van de samenvloeiing, zodat, indien de mens gehoor geeft aan de stem van de Schepper, zoals gezegd is: "De Schepper - Hij is je schaduw!", hij niet valt als gevolg van het toenemen van leed bij zijn streven, daar hij ziet en hoort, dat ook de Sjchiena lijdt evenals hij als gevolg van het in intensiteit toenemende streven. Het blijkt natuurlijk, dat hij voortschrijdt en zich keer op keer versterkt in het steeds intenser streven en hunkeren, in een volledig streven, in een sterk en eeuwig verband. Zoals RASHB"I (afk. van de naam rabbi Sjiem'on bar Jochaj, de auteur van het boek "Zohar" - vert.) zegt: "Ik [hunker] naar mijn geliefde en tot mij [gericht] is het streven van mijn geliefde…", "totdat Hij, Die de Verborgen Diepten van de Schepping Kent voor hem zal getuigen, dat hij niet meer terug zal keren tot zijn aard". En daarom wordt hij waardig bevonden om "de vav tot de hej voor eeuwig terug te laten keren", d.w.z. het einde der samenvloeiing en het inbrengen van "atara" in "jasjna", d.i. "de grote hoornbazuin". En dat is allemaal door de kracht van zijn streven, omdat hij alle hindernissen nam en niet tot zijn aard terugkeerde. En dan wordt hij onderscheiden met de volle kennis in een eeuwige samenvloeiing, d.i. hij ziet, dat alle hindernissen in vele perioden van zijn leven alleen ten behoeve van "de Kennis" voor hem waren opgeworpen. En dat betekent "in die periode", welke bekend is aan Hem, Die de Verborgen Diepten van de Schepping Kent, dat de tijd in de mens een wonder verrichtte, opdat hij een eeuwige rechtvaardige zou zijn. "In die plaats" betekent: het plaatsen van "atara" in "jasjna", zoals het was vóór haar verkleining ("kietroeg hajareach" - let. bestraffing van de maan, d.i. de maan stond qua grootte aanvankelijk gelijk aan de zon. Maar omdat zij over de zon wenste te heersen en er over klaagde , werd zij verkleind - vert.). De Schepper doet niets nieuws aan het einde der correctie, zoals een half ontwikkeld mens zich inbeeldt, maar "Proeft het oude", d.i. "Totdat hij hij zegt: Ik wens!". "In deze vrouw", omdat "Bedriegelijk is de bevalligheid en ijl is de schoonheid, maar een vrouw met ontzag voor de Schepper zal verheven worden". D.w.z. gedurende zijn voorbereiding leek het, of bevalligheid en de schoonheid het belangrijkste in de vervolmaking was, en de mens joeg deze achterna en leed daardoor. Maar tijdens het einde van de correctie, wanneer "de aarde zich vulde met de kennis van de Schepper", "zag [hij] de omgekeerde wereld", dat met name het streven en het ontzag het belangrijkste zijn in de vervolmaking en dat het voor de mens verborgen is, dat hij tijdens zijn voorbereiding tegen zichzelf loog. En dat is wat gezegd is: "De grote hoornbazuin" en hij is een volledige (volmaakte) rechtvaardige. "Prie chacham. Brieven" (blz. 61) Baal Sjem Tov placht te zeggen: "Voordat de mens een Voorschrift uitvoert dient hij in het geheel niet aan het individuele bestuur (hasjgacha pratiet - d.i. de individuele voorzienigheid van de Schepper over elke mens- vert.) te denken, maar omgekeerd, hij dient te zeggen: "Indien ik niet voor mijzelf opkom, wie anders kan mij dan helpen". Maar na de uitvoering van een Voorschrift (mietsva), dient hij te begrijpen en te geloven, dat hij niet door eigen kracht de Mietsva vervulde, doch door de kracht van de Schepper, die vooraf alles doordacht had aangaande hem, en daarom was hij verplicht om dit werk te voltooien". Zoals de woorden en de uitwerking in onze wereld overeenkomen. Zo komen ook de geestelijke en de aardse wereld overeen. Daarom voordat de mens naar de markt gaat om zijn dagelijkse brood te verdienen, dient hij uit zijn gedachten een gedachte over het individuële bestuur te verwijderen en tegen zichzelf te zeggen: "Indien niet ik voor mijzelf opkom, wie anders kan mij dan helpen". Hij moet al het noodzakelijke doen net zoals alle mensen om zijn brood te verdienen. Maar 's avonds, wanneer hij naar huis is teruggekeerd en het verdiende is met hem, dient hij in geen geval te denken, dat hij door zijn eigen inspanningen dat verdiende, maar [hij dient te denken] dat toch, indien hij zelfs de gehele dag zou blijven liggen, zou blijken, dat zijn loon met hem zou zijn. Want zo dacht de Schepper vooraf over hem en daarom juist diende het zó te gebeuren. En ondanks het feit, dat ons verstand dat als tegengesteld opvat en het tegelijkertijd bestaan van deze in geen geval in ons hart kan rechtvaardigen, is de mens verplicht te geloven, dat juist zo de Schepper dat in de Tora tot wet maakt en ook door degene, die deze wet aan ons overbrengt. En dat is de essentie van éénwording van HaVaJ"A - ELOKIeM. De naam HaVaJ"A betekent het individuele bestuur, d.w.z. alles wordt door de Schepper gedaan en Hij heeft geen hulp van het lagere nodig. De naam ELOKIeM betekent de natuur, d.w.z. als de mens handelt naar de natuurwetten, die door de Schepper zijn ingeprent in onze wereld. Hij handelt volgens deze wetten, zoals alle andere mensen om tegelijkertijd in het bestuur van HaVaJ"A, d.i. het persoonlijke bestuur, te geloven. Op die manier bindt hij ze in zichzelf samen tot één, wat de Schepper een grote vreugde verschaft en het licht in alle werelden opwekt. (De naam ELOKIeM wordt in de Heilige Geschriften en in de gebedsboeken met de letter "Hej" geschreven. Uit eerbied en ontzag voor de Heilige naam en traditiegetrouw spreekt men deze naam uit in de gewone omgang en bestudering van de Tora met een klank "k", behalve tijdens het bidden, wanneer de "Hej" wel wordt uitgesproken - vert.). Dit komt overeen met drie details: Voorschrift - plaats van heiligheid (het geestelijke)Zondigheid - plaats van onreine krachten (sietra achra)Keuze (vrijheid) - is noch Voorschrift, noch Zondigheid, maar de plaats, waarvoor reine en onreine krachten vechten. Indien de mens, terwijl hij vrije handelingen verricht, deze niet met het gezag van reine krachten verenigt, dan valt de gehele plaats onder het gezag van de onreine krachten. En indien de mens een vrije daad verricht, dan keert - afhankelijk van zijn inspanning om het gezag van de reine krachten te verenigen met de vrije handeling- de eenheid door deze keuze naar de plaats van heiligheid terug.Er is gezegd: "Aan de arts is het recht gegeven om te genezen", ondanks het feit, dat het genezen natuurlijk in handen van de Schepper is. Menselijke inspanningen zullen een ziekte niet van haar plaats brengen, zoals er gezegd is: "De arts zal niet doen genezen". Daarmee wordt iets meegedeeld over een plaats van keuze, een plaats, waar Voorschrift en Zondigheid (reine en onreine krachten) botsen. Als dat zo is dan zijn wij zelf verplicht om de plaats van keuze te veroveren en te plaatsen onder het gezag van reine krachten. En op welke manier kan men deze plaats veroveren? Wanneer de mens naar een ervaren arts gaat, die hem een beproefd geneesmiddel geeft, en geneest, nadat hij door de arts met het geneesmiddel is behandeld, - dan is hij verplicht te geloven, dat ook zonder een arts te consulteren de Schepper hem zou hebben genezen. Want het was reeds vantevoren voorbestemd. En i.p.v. de arts te prijzen, prijst hij de Schepper. En daardoor verovert hij de plaats van keuze om deze onder het gezag van heiligheid te brengen. Dit gaat ook op in andere gevallen van keuzes maken. Daardoor maakt hij voortgang en verlegt de grenzen van de heiligheid, totdat de heiligheid, al wat haar geschikt lijkt, verovert naar de maat van haar eigen heiligheid. Opeens ziet hij zichzelf en zijn geestelijk niveau bevindt zich al in de gehele heiligheid. Omdat de heiligheid zichzelf en haar grenzen dermate uitbreidt, bereikt zij haar ware grootte. De kennis van de bovengenoemde bevrijdt ons allen van een gemeenschappelijke fout, die verandert in een steen des aanstoots bij onwetenden, want i.p.v. te werken wensen zij meer te geloven, en twijfels in hun geloof wensen zij op te heffen en zij wensen allerlei tekenen en wonderen te verkrijgen buiten de grenzen van onze wereld, en daar komt alleen lijden van. Vanaf het moment van zondigen van Adam, schiep de Schepper een correctie voor dit zondigen in de vorm van de vereniging van HaVaJ"A -met- ELOKIeM, zoals boven is uiteengezet. En dat is de zin van wat gezegd is: "In het zweet uws aangezichts zult gij uw brood eten". En de aard van de mens is, dat hij het moeilijk vindt om datgene, wat hij door zoveel zwoegen bereikt, d.i. het resultaat van zijn arbeid, aan de Schepper "te moeten" afstaan. Hieruit krijgt de mens een plaats (veld - vert.) voor zijn werk: om door zich in te spannen voor een vol geloof in het individuele bestuur tot de conclusie te komen, dat zelfs zonder enige inspanning van zijn kant, hij al het bereikte ook zou hebben ontvangen. En daardoor corrigeert hij het zondigen. "Prie chacham. Brieven" (blz. 63) Er zijn gevallen, wanneer "zich bewegen erger is, dan te zitten zonder iets te doen" (of "te zitten is verkiesbaar boven zich te bewegen"). Zo'n geval deed zich voor, toen iemand struikelend van de weg raakte, daar de weg van de waarheid een zeer dunne lijn is, waarlangs iemand zich trap voor trap verheft, totdat het koninklijk paleis wordt bereikt. En eenieder, die aan het begin van de lijn begint te lopen, dient zich er ten volle van bewust te zijn en zich ervoor te hoeden om zich niet te vergissen noch naar links noch naar rechts van de lijn, zelfs niet voor een haarbreedte. Indien zijn vergissing in het begin slechts een haarbreedte is en zelfs indien hij langs de ware lijn schijnt te gaan, zal hij toch in geen geval bij het koninklijk paleis aankomen, omdat hij niet langs de échte lijn loopt. De zin van de middenlijn is besloten in de handhaving van voorwaarden: "De Tora, de Schepper en Israël". Omdat het doel van het huisvesten van de ziel in het lichaam daarin ligt, dat juist door zich in het lichaam te bevinden, zij tot haar wortel zou terugkeren en met de Schepper zou samenvloeien. Zoals is gezegd: "En bemint uw Schepper, en bewandelt Zijn wegen, en behoedt Zijn Voorschriften, en vloeit met Hem samen". Hieruit kunnen wij concluderen, dat het einde van de weg is : "vloeit met Hem samen", d.i. zoals het ook met de ziel was vóór haar huisvesting in het lichaam. Maar er is een grote voorbereiding nodig, die bestaat in de beweging langs alle wegen van de Schepper. En wie kent zijn wegen? Dat is juist "de Tora, bestaande uit 613 lichten", en daarom wie langs hen loopt, corrigeert zich uiteindelijk dermate, dat zijn lichaam (wensen) geen hindernis zal zijn tussen de mens en de Schepper. Dat is de kern van de uitspraak: "Zuivert uw vlees van het stenen hart" en dan zult u met uw Schepper samenvloeien, zoals er was een samenvloeiing van de ziel met Hem, voordat de ziel zich in het lichaam had ingebed. Vandaar dat er drie details bestaan: 1. Israël - die inspanningen levert om tot zijn Schepper terug te keren; 2. De Schepper - de Wortel, naar Wie men streeft; 3. 613 lichten van de Tora, die "specerijen" worden genoemd, waarmee de ziel en het lichaam zich zuiveren, zoals gezegd: "Ik schiep de slechte neiging en Ik schiep voor hem de Tora als specerij". Maar al deze details zijn in feite één geheel, en als zodanig openbaren zij zich aan degene, die het bevatten kan, aan het einde van de weg als "echad, jachied, mejoechad" (één, geheel, enkelvoudig). Zij lijken uit drie delen samengesteld te zijn, dat is vanwege de onvolmaaktheid van het werk omwille van de Schepper. Ik zal het uiteenzetten, maar slechts van één uiteinde, het andere zal je alleen te weten komen door een openbaring aan jou van de Schepper: de ziel is een deel van de Schepper van boven. Vóór haar neerdaling in het lichaam kleeft zij aan het lichaam als een tak met een wortel. Het is gezegd in het boek "Ets Chaïm" ("De Boom des Levens" - vert.), dat de Schepper de werelden schiep, omdat het Zijn wens was om Zijn heilige namen "barmhartige en goedhartige" te onthullen, want indien er geen schepselen waren geweest, zou er niemand zijn aan wie men barmhartigheid zou kunnen bewijzen. Diep zijn deze begrippen… Maar in hoeverre is het met een pen te beschrijven : "de gehele Tora - dat zijn de namen van de Schepper". En het kenmerk van het bestuur (de wetsregel - vert.) is : "alles, wat wij niet kunnen bevatten, weten wij niet te benoemen". Al deze namen zijn een beloning voor de ziel, die niet uit eigen vrije wil naar het lichaam neerdaalt, maar juist m.b.v. het lichaam in staat wordt gesteld de namen van de Schepper te bevatten. En haar bevattingsvermogen bepaalt haar niveau. Geheel volgens de regel: "Elk geestelijk leven is omgekeerd evenredig met de mate van kennis". Immers het materiële dier heeft een bepaald bewustzijn, omdat het bestaat uit verstand en materie. Vandaar dat een ervaring van het geestelijke een zekere mate van kennis is, zoals gezegd: "Naar zijn verstand zal de man zich roemen". Maar het dier weet, maar voelt niet. Begrijp nu (wending tot de geachte lezer - vert.) de beloning, die een ziel ontvangt: Vóór haar binnenkomen in het lichaam, was de ziel gelijk een klein puntje, hoewel zij met haar wortel samengevloeid was, zoals een tak met de wortel van een boom. En dat punt is de zielswortel en haar wereld. En indien zij in het lichaam van deze wereld niet zou neerdalen, zou zij niet meer dan dit punt hebben, d.i. haar maat in de wortel. Maar door het feit, dat zij waardig bevonden wordt om steeds langs de weg van de Schepper te gaan nl. de 613 lichten van de Tora -dat zijn de gangbare namen van de Schepper-, stijgt haar niveau naar mate het meer en meer begrijpen van die namen. Dat is de zin van wat er gezegd is, dat de Schepper 310 (310 is de numerieke waarde van het Hebreeuwse woord "sjaj" - gift - vert.) werelden voorbereidde ten behoeve van elke rechtvaardige (tsadiek - vert.) : een ziel bestaat uit twee te rechtvaardigen delen - het hoge en het lage, zoals een lichaam verdeeld is in boven en onder de "gordel" (in het Hebreeuws "taboer" - let. "navel" - vert.). En daarom wordt hij vereerd met de geschreven en de mondelinge Tora, waarvan elk deel uit 310 werelden bestaat, dat maakt samen 620, wat overeenkomt met de 613 Voorschriften van de Tora en de 7 Voorschriften der rabbijnen. Daarom staat in het boek "Ets Chaïm" geschreven, dat alle werelden met één doel zijn geschapen nl. om de namen van de Schepper te openbaren. Daarom werd het duidelijk, dat een ziel, aangezien zij neerdaalde en zich in deze stinkende materie had ingebed, niet meer naar haar wortel kon terugkeren in de vorm van haar wereld, waarin zij zich bevond vóór haar neerdaling naar deze wereld. In vergelijking met wat er in haar wortel is geweest, dient zij haar niveau 620 maal te vergroten. Dat is haar vervolmaking, het licht van alle lichten NaRaNCha"J (Nefesj-Roeach-Nesjama-Chaja-Jechieda), tot het licht jechieda. Daarom heet jechieda kether (=kroon), immers haar gematria (getalswaarde - vert.) is gelijk aan 620. Hieruit blijkt, dat alle 620 namen (613 Voorschriften van de Tora en 7 Voorschriften der rabbijnen - vert.) in de kern de 5 delen van de ziel zijn nl. NaRaNCha"J (Nefesj-Roeach-Nesjama-Chaja-Jechieda). De vaten van NaRaNCha"J zijn de 620 Voorschriften, en de lichten NaRaNCha"J worden gevuld met het licht van de Tora, dat zich in elk Voorschrift bevindt. Zo blijkt : de Tora en de Ziel zijn één. Maar de Schepper is het Oneindige licht, dat in het licht van de Tora is ingebed en zich in de 620 Voorschriften bevindt. En dat is de zin van wat er gezegd is: "De gehele Tora - dat zijn de namen van de Schepper". De Schepper is samengesteld uit 620 namen en dat zijn de afzonderlijke delen, waaruit de stappen en trappen van vervolmaking van de ziel bestaan. Want de ziel ontvangt niet direct al het licht, maar via de weg der geleidelijkheid d.w.z. in stappen. We kunnen concluderen, dat het doel van de ziel is om alle 620 namen te bevatten. En op een niveau te komen, dat 620 maal hoger is dan vóór haar neerdaling in het lichaam. Bovendien, bestaat haar niveau uit 620 Voorschriften, waarin het licht van de Tora is ingebed. En de Schepper is het gemeenschappelijke licht van de Tora, waaruit volgt, dat "de Tora, de Schepper en Israël zijn één". Zo moeten wij, dat voordat men zich in het werk van de Schepper inbedt, de Tora de Schepper en Israël als drie afzonderlijke werken zien : 1. Soms streeft een mens naar het terugkeren van zijn ziel tot haar wortel, wat "Israël" wordt genoemd; 2. Soms streeft een mens om de wegen van de Schepper en de geheimen van de Tora te begrijpen "Immers zonder kennis [van Voorschriften], is het onmogelijk te werken" ("iem lo jeda ech laasot" - vert.), wat de "Tora" wordt genoemd; 3. Soms streeft een mens naar het bevatten van de Schepper, d.w.z. tot een samenvloeiing en een volledig bevatten van de Schepper. Een mens wenst alleen dat en [streeft] niet naar het bevatten van de geheimen van de Tora om zijn ziel terug te laten keren naar haar wortel, waar zij zich bevond vóór haar neerdaling in het lichaam. Wie in het werk van de Schepper langs de ware lijn loopt, dient zich onophoudelijk af te vragen of hij op gelijke voet naar alle drie lijnen in het werk van de Schepper streeft, omdat het einde van het werk gelijk is aan het begin. En indien hij naar één deel meer streeft dan naar de andere delen, dan wendt hij zich van de rechte weg af. Daarom wie wenst om zich aan het doel vast te houden, dient te streven naar het begrijpen van de wegen van de Schepper én de geheimen van de Tora, omdat dat de meest betrouwbare weg is om zich aan de ware lijn vast te houden. Daarom is het gezegd: "Maak voor mij een opening als een oog van een naald, en ik zal u gigantische poorten opendoen". De opening gelijk een oog van een naald is bestemd voor het werk in het hart. En als diegene tevens streeft naar het bevatten van de Schepper omwille van het werk in het hart, dan zal de Schepper hem/haar de poorten van de wereld openbaren, zoals is gezegd: "En de aarde zal gevuld zijn met de kennis van de Schepper" "Prie chacham. Brieven" (blz. 107) ...Het is bekend van Baal Sjem Tov hoe men precies te weten kan komen in hoeverre de Schepper je goed bejegent en dicht bij je is: men dient in zijn eigen hart te kijken en te zien in hoeverre hij zelf de Schepper goed bejegent en dicht bij Hem is. En zo ook m.b.t. alle overgebleven verbindingen met de Schepper naar het principe: "De Schepper - Hij is je schaduw". Wie nog een verschil voelt tussen het omgevende en het omgeefbare, dient in zijn hart te werken aan de gewaarwording van het unieke van de Schepper, omdat van de kant van de Schepper alles één geheel is. En dat is een zeer diepgaand begrip, omdat de Schepper zich inderdaad in het hart van eenieder bevindt, die naar Hem streeft, maar dat is vanuit Zijn optiek gezien. En wat ontbreekt er dan aan de mens? - Alleen het weten, dat kennis alles afrondt en tot de volmaaktheid leidt. "Prie chacham". "Door U te verbergen en U te onthullen creëerde Gij mij". Er is gezegd: "Achor ve kedem tsartanie" - "Van achteren en van voren schiep Gij mij" en dat betekent, dat de Schepper de mens vormt door Zich voor hem te verbergen en te onthullen. Omdat "in alles Zijn koninkrijk is" en allen naar hun wortel terugkeren, want "Alles is onder Zijn gezag", óf in het "heden" óf in de "toekomst". Wie waardig wordt bevonden om in zich de twee werelden te verenigen, die openbaart in het "heden" te zijn ingebed in de Schepper. Al wat zich voordoet is een gewaad van de onthulling van de Sjchiena (Goddelijke tegenwoordigheid - vert.). En dat is "heden". D.w.z. nu is zij gehuld in het koninklijk gewaad en wordt aan allen openlijk duidelijk gemaakt, dat "de ruiter zich niet aan het paard onderwerpt". En ondanks het feit, dat het erop lijkt, dat het paard de ruiter leidt, is dat niet correct: een paard is niet in staat om maar één beweging te maken zonder te worden geleid door de teugel en de zweep van de ruiter. En dat wordt "Het gebouw van de Sjchiena" genoemd, en dat heet "paniem be paniem" - "gezicht tot gezicht", "voorkant tot voorkant". En als een mens er nog niet in geslaagd is om de resultaten van al zijn handelingen aan de Schepper weg te geven, en als een paard, naar het schijnt, niet geleid wordt in zijn bewegingen door de teugel en de zweep van de ruiter, maar omgekeerd, alsof … en "stelt het gezag van een Dienstmeid boven het gezag van de Meesteres", dan heet dat "achor" - "keerzijde", of "achterzijde". D.w.z. haal niet opeens in je hoofd, dat je van de heiligheid verwijdert…, een rad zal na zich te hebben omgedraaid toch terugkeren tot de Heiligheid en zijn Bron. Als het zo is, dat schijnbaar het paard de ruiter leidt geheel in overeenstemming met zijn lage strevingen, dan is de waarheid anders, namelijk: de ruiter bestuurt naar zijn eigen wens het paard. Maar dat openbaart zich niet in het "heden" maar in de "toekomst". Zo zien wij, dat ook in dit geval zij verbonden zijn door keerzijden : "achor be achor" - "rug tot rug". En dat betekent niet volgens de wensen van een bekledende (uitwendige) en niet volgens de wensen van een bekleedbare (inwendige). Wie de wensen vervult d.w.z.. wie zelf het gewaad van het Gezag in het heden onthult, is verbonden op de wijze van "paniem be paniem", "gezicht tot gezicht", met een goedhartige wens van de bekleedbare (inwendige) en met een goedhartige wens van de bekledende (uitwendige), omdat juist dát wenst de Schepper. En dat is de zin van wat er is gezegd: "Totdat je de wil van de Schepper niet in vreugde vervulde" Want hoe je het ook wendt of keert, je vervult hem toch, maar het verschil zit hem daarin, dat op de ene manier doe je het in lijden, d.i. zonder wens, maar op de andere manier - vol van geluk en met alle goeds, d.i. met de wens van je heel hart. En dat is de zin van wat er gezegd is: "Keek de Schepper naar de werken der rechtvaardigen en naar de werken der zondaars…". Maar het is onbekend wat de Schepper verkiest boven wat: de daden van de rechtvaardigen of de daden van de zondaars? Maar wanneer het vers zegt: "En de Schepper zag het licht en zag dat het goed was, en de Schepper daarom scheidde…", dan is het duidelijk, dat de Schepper verkiest de daden der rechtvaardigen boven die van de zondaars. En dat betekent, dat de Schepper naar alle daden Kijkt, d.i. ze verbindt en alles draait en tot zijn Bron komt. Als het nu zo is, welke weg is dan meer gewenst? Daarop antwoordt de Tora: "En de Schepper zag het licht en zag dat het goed was", d.i. een onthulling, die door een werk van een rechtvaardige bereikt wordt. Maar uiteindelijk is alles één, alleen "er is een lange weg, maar ook een korte, en er is een korte weg, maar ook een lange". (zie RABA"SH. Artikelen. 1986). |
| |
|
|
"Bnei Baruch" Copyright ©1996. Bnei Baruch. All rights reserved. | |
|