Kabbalah.info - Kabbalah Education and Research Institute

# 16 De Dag en de Nacht van de Heer

 

De Dag en de Nacht van de Heer

De wijzen gaven uitleg bij de vers: “ Wee degene die uitziet naar de dag van de Heer! Wat zal die dag jullie brengen? Een duistere dag zal het zijn.” (Amos 5:18) “ Hier volgt een parabel over een haan en een vleermuis die de zonsopgang afwachtten. De haan zei tegen de vleermuis: ik wacht op het licht omdat het van mij is, maar jij, waar heb jij het licht voor nodig?” De interpretatie hiervan is dat de vleermuis geen baat bij het licht heeft, omdat hij geen ogen heeft die het kunnen aanschouwen. Sterker nog, voor iemand die het niet kan verdragen, veroorzaakt het zonlicht alleen maar meer duisternis.

We moeten deze parabel begrijpen, oftewel hoe de ogen in verband staan met het aanschouwen van het Licht van God, dat in de vers als “de dag van de Heer” wordt aangeduid.

We moeten ook begrijpen wat de dag respectievelijk de nacht van de Heer is, en wat het verschil tussen deze twee betekent. De dag van de mensen herkennen we aan de zonsopgang, maar hoe kunnen we de dag van de Heer herkennen?

Het antwoord is: gelijk het verschijnen van de zon. Als de zon de aarde verlicht noemen we het dag, en als de zon niet schijnt is het nacht. Zo ook met de Schepper. Een dag is een onthulling en duisternis een verhulling van het gezicht.

Dit houdt in dat als er een onthulling van het gezicht is, als het voor een persoon zo verhelderend is als het daglicht, dan wordt dit “dag” genoemd. Onze wijzen zeiden ( Psachiem1) over de vers: “ De moordenaar staat op met het licht, om de armen en hulpbehoevenden te vermoorden; s’nachts is hij als een dief,” en hieruit blijkt dat het licht de dag is. Hij zegt hier, dat als de kwestie net zo verhelderend is als het licht dat over de zielen komt, hij een moordenaar is, en dat er een mogelijkheid bestaat hem in zijn ziel te redden. Zo zien we dat de Gmara over het licht zegt dat het zo verhelderend is als het daglicht.

Het blijkt, dat de dag van de Heer betekent dat de Goddelijke Voorzienigheid, de wijze waarop de Schepper de wereld regeert, helder te zien zal zijn in de vorm van rechtvaardigheid. Bijvoorbeeld: als iemand bidt, dan zal zijn gebed onmiddellijk verhoord worden en hij zal ontvangen waar hij om gebeden heeft. Hij is succesvol in alles wat hij onderneemt. Dit heet “de dag van de Heer.”

Omgekeerd zal duisternis, oftewel nacht, een verhulling van het gezicht betekenen, en dat zal twijfels over Zijn rechtvaardige leiding en vreemde gedachten met zich meebrengen. Dit heet duisternis en nacht, en heeft betrekking op de toestand waarin men voelt dat de wereld donker en somber is.

Nu kunnen we interpreteren wat geschreven staat: “Wee degene die uitziet naar de dag van de Heer! Wat zal die dag jullie brengen? Een duistere dag wordt het, geen licht zal er zijn.” Degenen die op ”de dag van de Heer” wachten, wachten erop om geloof boven verstand te verkrijgen, dat geloof zo sterk zal zijn alsof ze met hun ogen kunnen zien, en met een bepaalde mate van kennis, dat het waar is dat de Schepper de wereld op een rechtvaardige manier bestuurt. Dit komt doordat ‘zien’ aansluit bij ‘geloof’. Met andere woorden, geloof kan gevonden worden daar waar het tegen het verstand in gaat. Dit houdt in dat ze geloven dat het bestuur van de Schepper over de schepselen rechtvaardig is. Hoewel ze niet met hun verstand ‘zien’, zeggen ze niet tegen de Schepper: “ We willen de welwillendheid binnen het verstand waarnemen.” Liever willen ze in een toestand van geloof boven verstand blijven.

In plaats daarvan vragen ze de Schepper of Hij hen kracht zal geven, opdat het geloof zo sterk zal zijn, dat het zal zijn alsóf het binnen het verstand is. Dat houdt in dat er geen verschil is tussen geloof en kennis.

Dit is wat degenen die de Schepper trouw blijven de dag van de Heer noemen. Als ze het waarnemen als kennis, dan zal het Licht van God, “De Hogere Vervulling”, naar de vaten van ontvangst gaan. Die heten “Afzonderlijke Vaten”. Ze willen niet dat dit in een wens om te ontvangen overgaat, want dat is het tegenovergestelde van Kedoesja ( let. Heiligheid), die op haar beurt het tegenovergestelde is van de wens om te ontvangen voor eigen gewin. In plaats daarvan willen ze een band met de Schepper, en dat kan alleen door gelijkenis qua eigenschappen.

Maar hoe is het mogelijk voor een mens om te bereiken dat hij een vurig verlangen krijgt om aan de Schepper te hangen, als hij van naturen geboren is met de eigenschap om voor zichzelf te willen ontvangen? Hoe kan hij iets bereiken dat zo lijnrecht tegenover zijn eigen natuur staat? Daar moet veel werk voor verricht worden, zodat een tweede natuur bereikt wordt: de wens om te geven.

Als hij dat bereikt, is hij bevoegd om de hogere Vervulling te ontvangen en geen smet, aangezien alle fouten alleen afkomstig zijn van het egoïsme. Met andere woorden, zelfs als hij een altruïstische daad verricht, is er in zijn binnenste de gedachte dat hij iets zal ontvangen voor de onzelfzuchtige handeling die hij nu verricht.

Hij is dus niet in staat om iets te doen zonder er iets voor terug te krijgen. Hij moet genieten, en deze genieting die hij voor zichzelf ontvangt verwijderd hem van het leven der levens. Het verhindert hem om een band met de Schepper te vormen.

Aangezien Dvekoet ( let. Samenvloeiing, Aanhechting) wordt gemeten naar gelijkenis qua eigenschappen, is altruïsme onmogelijk zonder een deel van het ontvangen binnen de eigen krachten. Daarom is het ook een tweede natuur van een mens om de kracht te hebben om te geven. Zo krijgt men de kracht om gelijkenis qua eigenschappen te bereiken.

Met andere woorden, de Schepper is de Gever en ontvangt niks, want Hij heeft geen gebrek. Wat Hij geeft komt niet voort uit een verlangen of gebrek, maar had Hij niemand om aan te geven, zou Hij dat als een gebrek ervaren.

In plaats daarvan moeten we het zien als een spel. Dat betekent dat als Hij iets wil besturen, dit niet komt doordat Hij iets nodig heeft, want het is allemaal een spel. De wijzen zeiden met betrekking tot de maîtresse: ze vroeg, “Wat doet de Schepper nu dat Hij de wereld geschapen heeft?” Het antwoord was: “Hij speelt met een walvis.” Er staat immers geschreven (Psalm 104:26): “Daar varen de schepen, en Leviatan, het zeemonster, dat U gemaakt heeft om mee te spelen.”

Leviatan verwijst naar Dvekoet en verbinding (zoals geschreven staat: “ al naar gelang de ruimte tussen beiden, met het verstrengelen”). Het betekent dat het doel, de verbintenis tussen de Schepper en de schepselen, slechts een spel is, en geen kwestie van verlangen of gebrek.

Het verschil tussen een spel en een verlangen is, dat een verlangen voortkomt uit een noodzakelijkheid. Als de wens niet vervuld wordt, ontstaat een tekort. Maar bij een spel is het zo dat zelfs als er niets verkregen wordt, dit niet als een gebrek gezien wordt, zoals men zegt: “Het is niet erg dat ik het niet verkregen heb, want het is niet belangrijk.” Want het verlangen was slechts bij wijze van spel, niet serieus.

Het blijkt, dat het enige doel is dat het werk volledig omwille van het geven zal zijn, en dat er geen verlangen is om enig voordeel voor zichzelf uit het werk te behalen. Dit is een hoge bevatting, aangezien men de Schepper kan behagen, en dit heet “dag van de Heer”.

De dag van de Heer wordt beschouwd als volmaaktheid, zoals geschreven staat: “ Dat de sterren van zijnen schemertijd verduisterd worden; laat het wachten op het licht, en het worde niet.” (Job 3:9) Het licht is de volmaaktheid.

Het zich eigen maken van de tweede natuur is het altruïsme dat, na de eerste natuur die de wens om egoïstisch te ontvangen is, door de Scheper gegeven wordt. Men verkrijgt dan de wens om te geven. Op dat moment is men bevoegd om de Schepper volledig te dienen, en dit wordt beschouwd als “de dag van de Heer.”

En zo kan iemand die zich en tweede natuur heeft aangewend de Schepper dienen in de vorm van altruïsme, en wacht om met de eigenschap van geven beloond te worden, wat inhoudt dat hij al veel inspanningen geleverd heeft en deed wat hij kon om deze kracht te verkrijgen. Van hem wordt gezegd dat hij in afwachting is van de dag van de Heer, waarop hij in gelijkenis naar eigenschap met de Schepper zal verkeren.

Wanneer de dag van de Heer aanbreekt, zal hij verheven worden en blij zijn dat hij uit de kracht van het egoïsme gekomen is die hem van de Schepper scheidden. Hij hangt nu aan de Schepper, en neemt dit waar alsof hij de hoogste top bereikt heeft.

Voor iemand die werkt omwille van het ontvangen is het precies het tegenovergestelde. Hij is blij zolang hij denkt een beloning voor zijn werk te ontvangen. Wanner hij ziet dat de wens om egoïstisch te ontvangen niets oplevert, wordt hij doelloos en verdrietig. Soms overdenkt hij hoe hij zijn werk begonnen was en zegt, “Hier heb ik niet bij gezworen”.

En daarom is de dag van de Heer het bereiken van de wens om te geven. Als van tevoren bekend zou zijn dat dit het profijt is die een mens uit Thora en Mitzvot kan trekken, zou hij zeggen, “Ik beschouw dit als duisternis, niet licht”, aangezien deze wetenschap hem naar duisternis leidt.

Kabbalah Library

Delen