Kabbalah.info - Kabbalah Education and Research Institute

# 38 De Vrees voor God is Zijn Schat

 

De Vrees voor God is Zijn Schat

Een schat is een vat waarin een bezit wordt geplaatst. Bijvoorbeeld graan wordt in een schuur geplaatst, en zo worden nog waardevollere dingen in een nog zwaarder bewaakte plaats bewaard. Zo wordt al het ontvangene benoemd naar zijn overeenkomst met het Licht, en het vat moet geschikt zijn om de dingen te ontvangen. Zoals we leren dat er geen Licht is zonder vat, en dit is zelfs van toepassing in de materiële wereld.

Wat is dan het vat in het geestelijke dat overeenkomt met het Licht, waarin we de geestelijke overvloed die de Schepper wil geven kunnen ontvangen, zoals in het aardse, waar het vat in samenhang moet zijn met het object dat er in geplaatst wordt?

We kunnen bijvoorbeeld niet zeggen dat we een schat aan wijn hebben wat we in nieuwe zakken hebben gegoten om de wijn op die manier te behouden dat het niet verspild wordt, of dat we een hoeveelheid bloem in wijnvaten hebben gedaan. Er bestaat dus een regel dat de container van wijn vaten en flessen zijn, en de container voor bloem zijn de zakken en niet de vaten enz.

Wat is het geestelijke vat, de vaten waarmee we de grote schat aan Hogere Overvloed kunnen maken? Er geldt een regel dat de koe meer wil voeden dan dat het kalf wil eten.

Dit komt omdat Zijn wens is om Zijn schepselen te vergenoegen, en de reden van de Tsiemtsoem (let. Beperking), waarvan we moeten geloven dat het voor ons eigen bestwil is, de reden is dat we niet de juiste vaten hebben waar de overvloed kan zijn. Het is zoals aardse vaten die geschikt moeten zijn voor wat er in geplaatst wordt. We moeten dus zeggen dat als we de vaten toevoegen er iets is om de toegevoegde overvloed te behouden.

Het antwoord daarop is dat in Zijn schatkamer, de Schepper alleen de schat “vrees voor de  Schepper” heeft (Brachot 33)

We moeten interpreteren wat de vrees is, dat datgene het vat is, en de schat gemaakt is van dit vat en alle belangrijke dingen worden erin geplaatst. Hij zei dat vrees is wat er geschreven is over Moshe. Onze wijzen zeiden over hem (Brachot p.7), “De beloning voor ‘En Moshe verborg zijn gezicht want hij was bang om te kijken’ was ‘het evenbeeld van de Heer zag hij in’.

De kwestie vrees refereert naar de vrees naar de grote genietingen die daar te vinden zijn, dat men het niet kan ontvangen omwille van het geven. De beloning daarvoor, voor het hebben van vrees, was dat hij een vat voor zichzelf maakte waarin hij de Hoge Overvloed ontving. Dit is het werk van de mens, en behalve dat, rekenen we alles toe aan de Schepper.

Het is echter niet zo met vrees, want de betekenis van vrees is om niet te ontvangen, en wat de Schepper geeft, geeft hij alleen opdat wij het mogen ontvangen, en dit is de betekenis van, “alles is in de handen van God behalve de vrees voor God.”

Dit is het vat dat we nodig hebben. Anders worden we gezien als dwazen, zoals onze wijzen zeiden, “Wie is een dwaas? Hij die verliest wat hem is gegeven.” Het betekent dat de Sietra Achra (let. Andere Zijde) de overvloed van ons zal afnemen als we niet kunnen doelen op de intentie om te geven, want dan gaat het naar de vaten van ontvangst, welke de Sietra Achra en onreinheid is.

Dit is de betekenis van, “En gij zult het feest van het ongedesemde brood houden.” Houden betekent vrees, alhoewel de aard van het Licht is dat het zichzelf in stand houdt. Dit betekent dat het Licht verdwijnt voordat iemand het Licht in de vaten van ontvangst wil ontvangen. Toch moet men het met eigen kracht doen, zoveel als het maar maar kan, zoals onze wijzen zeggen, “Let van beneden af een klein beetje op jezelf, en ik zal van bovenaf heel goed op je letten.”

De reden dat we vrees aan de mens toewijzen is zoals onze wijzen zeggen, “Alles is in de hand van God, behalve de vrees voor God,” dat Hij alles kan geven behalve vrees. Wat de Schepper geeft is meer liefde, niet vrees.

Het verkrijgen van vrees komt door de kracht van Thora en Mitsvot. Het betekent dat wanneer men zich bezighoudt met de Thora en Mitsvot met de intentie om tevredenheid aan de Maker te geven, het doel dat op de handeling van Mitsvot rust en de studie van de Thora brengt diegene tot het verkrijgen ervan. Men kan anders zeggen. Alhoewel men Thora en Mitsvot  in elke item en detail naleeft, verblijft men nog steeds alleen maar in de gradatie van Heilig Levenloze.

Van hieruit moet men altijd de reden onthouden die hem aanzet tot het zich bezighouden met Thora en Mitsvot. Dit is wat onze wijzen bedoelden met, “dat jij jezelf omwille van Mijn Naam zal heiligen.” Het betekent dat Ik je reden zal zijn, waarmee bedoelt wordt dat je gehele werk in het vergenoegen van Mij is, dat alle daden omwille van het geven zijn.

Onze wijzen zeiden (Brachot 20), “Alles dat zich in behouden bevindt, bevindt zich in onthouden,” waarmee bedoelt wordt dat allen die zich bezighouden met Thora en Mitsvot met als doel om “onthouden” te bereiken, door middel van, “Wanneer ik Hem herinner, zal Hij me niet in slaap laten vallen.” Hieruit volgt dat het behouden voornamelijk is om te worden beloond met herinneren.

Het verlangen om aan de Schepper te denken is de reden voor het behouden van Thora en Mitsvot. Dit komt omdat de reden om zich bezig te houden met Thora en Mitsvot de Schepper is, want zonder dat kan men zich niet tot de Schepper vastkleven, aangezien “Hij en Ik kunnen niet in dezelfde woning aanwezig zijn,” door het verschil in eigenschappen.

De reden dat beloning en bestraffing niet onthuld wordt, dat we alleen in beloning en bestraffing moeten geloven, komt omdat de Schepper wil dat iedereen voor Hem werkt, en niet omwille van zichzelf, wat onderscheidt maakt door ongelijkheid aan eigenschappen met de Schepper. Mocht de beloning en bestraffing worden onthuld, dan zou men omwille van zichzelf werken, zodat de Schepper van hem zou houden, of door de haat om zichzelf, waarmee bedoelt wordt dat de Schepper hem zou haten. Van hieruit volgt dat de reden voor het werken alleen de persoon is, en niet de Schepper, en de Schepper wil dat hij de aanzettende reden is.

Het blijkt dat vrees juist aanwezig is wanneer men zijn eigen laagheid beseft, en zegt dat hij De Koning bediend. Het betekent dat men aan Hem wenst te geven, men ziet het als een groot voorrecht, en het is waardevoller dan hij kan zeggen. Het is zoals met de regel dat met een belangrijk persoon, wat aan hem gegeven wordt als ontvangen van hem gezien.

In die mate dat men zijn eigen laagheid beseft, tot die mate kan men beginnen met het waarderen van de grootsheid van de Schepper, en het verlangen om Hem te dienen zal opleven. Echter, als men trots is, zegt de Schepper, “hij en Ik kunnen niet in dezelfde woning aanwezig zijn.”

Dit is de betekenis van, “Een dwaas, een kwade, en een grove gaan hand in hand.” De reden is dat aangezien men geen vrees heeft, waarmee bedoeld wordt dat men zich niet voor de Schepper kan verlagen, men geen wijsheid van de Schepper kan ontvangen, en zo een dwaas blijft. Dan, wie een dwaas is, is slecht, zoals onze wijzen zeggen, “De mens zondigt niet tenzij stommiteiten in hem opkomen.”

Kabbalah Library

Delen