Kabbalah.info - Kabbalah Education and Research Institute

Voorwoord bij de Studie van de Tien Sefirot

1

Voor alles vond ik voor mijzelf uitermate noodzakelijk om een ijzeren muur door te breken, wiens bestaan ons van de wetenschap Kabbalah scheidt vanaf de tijden van de vernietiging van de Tempel en verder tot aan onze generatie, welke muur ons zeer ernstig belast en een alarm oproept, dat die voor Israël als wetenschap geheel en al in vergetelheid zou weleens kunnen raken.

En ziehier, wanneer ik mij tot een hart van iemand richt ten aanzien van deze leer, dan is de eerste vraag: “En waarvoor dien ik te weten, hoeveel engelen in de hemel zijn en hoe heten zij bij hun namen? Kan ik soms de hele Tora in al haar details en bijzonderheden zonder deze kennis niet vervullen?”.

Ten tweede, hij zal vragen: “Hebben de wijzen al niet verordend, dat men voor alles zijn buik met de Talmoed en de wetten dient op te vullen, en wie zou zichzelf wijs kunnen maken, door te zeggen, dat hij de hele openlijke Tora reeds voltooide, en hem slechts de geheime Tora ontbreekt?”.

Ten derde: hij is bang, om, door het bestuderen ervan, iets, G-d verhoede, kwijt te raken. Immers, er gebeurde nu en dan al, dat mensen naar aanleiding van het zich bezig zijn met de Kabbala, van de weg van de Tora afraakten. “En als het ermee zo staat, waar heb ik deze ellende voor nodig? En welke dwaas zou zich zo maar aan een gevaar bloot stellen?”.

Ten vierde: zelfs degenen, die zich voor deze leer aangetrokken voelen laten hem niemand toe, behalve de heilige dienaars van de Almachtige; en niet eenieder, die de naam van de Schepper wenst te verkrijgen, zal komen en Hem verkrijgen.

Ten vijfde en het belangrijkste: “Immers, er bestaat een stelregel: bij elke twijfel - ga en zie, wat het volk zegt. En mijn ogen zien, dat de aanhangers van de Tora in mijn generatie zijn allemaal met mij in één mening erover eens, en het bestuderen van het verborgen deel van de Tora ontlopen. En zij antwoorden aan degenen, die hun vragen, dat het beters is, zonder enige twijfels, om een pagina van Gmara (in het Aramees “Talmoed” - vert.) in plaats van deze bezigheid te leren”.

2

Desalniettemin, indien wij ons aandacht op het antwoord van slechts één beroemdste vraag zullen vestigen - dan ben ik overtuigd, dat alle overige vragen en twijfels uit het gezichtsveld zullen verdwijnen, en, na te hebben gekeken, waar die geweest waren, zal je zien, dat die er niet zijn. Het gaat om een schreeuwende vraag, welke door iedereen, die in deze wereld neerdaalt, gesteld is, - om de vraag: “Wat is de zin van ons leven?”. Ziehier de jaren van dit ons leven, die ons zo veel kosten, welke jaren bezorgen ons, in de regel, alleen maar leed en kwellingen, welke wij daarvoor verdragen, om uiteindelijk ons daarin te berusten - wie geniet dan ervan? Of, om preciezer te zijn, aan wie geef ik een genieting?

En de waarheid is, dat de onderzoekers van verschillende generaties zijn al moe geworden om over deze kwestie te overpeinzen; en laat staan onze generatie, waarin zelfs niemand zal wensen om erover na te denken. En daarnaast ook nog de essentie van de vraag blijft onveranderd in al zijn kracht en bitterheid, want soms overrompelt die ons, waarbij hij ons verstand doorbrandt en tot stof vernedert, voordat wij erin slagen om een aan allen bekend “truckje” te vinden: een kwijnend bestaan, terwijl wij in de stroom des levens, net als op de dag van gisteren, erover niet nadenken.

3

Juist ter oplossing van dit raadsel is het gezegd: “Proef eens en vergewis je hoe goed de Schepper is”. Want degenen, die de Tora en Voorschriften vervullen naar behoren - zij smaken de smaak van het leven en zien en getuigen, dat de Schepper goed is. Zoals de wijzen plachten te zeggen: Hij schiep werelden, om voorspoed aan Zijn schepselen te brengen - immers het is in de aard van de Goede om het goed te brengen.

Echter degene, die de smaak van het leven van het vervullen van de Tora en Voorschriften nog niet geproefd had, kan natuurlijk niet begrijpen en voelen, dat de Schepper goed is, zoals de wijzen plachten te zeggen; d.w.z., dat de hele intentie van de Schepper terwijl Hij de schepping schiep was, om hem alleen het goed te brengen. En daarom is er geen ander advies, behalve dan de Tora en Voorschriften naar behoren te gaan vervullen.

En daarover is in de Tora geschreven: “Kijk, vandaag bod Ik je het leven en goed aan, een dood en kwaad” [Dvariem, 30, 30:15]. D.w.z., vóór het schenken van de Tora was vóór ons niets behalve dood en kwaad; zoals de wijzen zeiden: “Boosdoeners heten bij hun leven doden”. Aangezien hun dood is beter dan hun leven, want het leed en kwellingen, welke men omwille van het onderhoud van zijn leven ondervindt, overtreffen in vele malen die kleine genieting, welke men in dit leven gewaarwordt.

Echter nu zijn wij de Tora en Voorschriften waardig bevonden zijn, door het uitvoeren waarvan wij een waar, vreugdevol en zijn bezitter verblijdend leven waardig geacht worden; zoals gezegd is: “Proef eens en vergewis je, dat de Schepper goed is”. En daarom is het gezegd: “Kijk, vandaag bod Ik je het leven en goed aan, een dood en kwaad” - datgene, wat jullie vóór het schenken van de Tora in werkelijkheid berhaupt niet hadden.

En daarmee beëindigt geschrevene: “Kies toch voor het leven, opdat gij en uw nakomelingschap zullen leven”. Immers, het schijnt een tautologie te zijn: “Kies toch voor het leven, opdat gij en uw nakomelingschap zullen leven”? Het wordt hier echter het leven in het vervullen van de Tora en Voorschriften bedoeld - dan leeft men waarlijk. Terwijl het leven zonder de Tora en Voorschriften is zwaarder dan de dood. En daarover zeiden de wijzen: “De boosdoeners heten bij hun leven doden”.

En daarover is het gezegd: “Opdat gij en uw nakomelingschap zullen leven” - d.w.z., het leven zonder de Tora ontzegt zijn bezitter niet alleen van welke genieting dan ook, maar het kan tevens anderen geen genieting geven; met andere woorden, zelfs van zonen, welke hij voortbrengt, heeft hij geen genieting, want het leven van deze zonen is eveneens zwaarder dan de dood. En welk geschenk zal hij hen als erfenis nalaten?

Echter degene, die door de Tora en Voorschriften leeft, werd niet alleen zelf waardig geacht om van zijn eigen leven te genieten, hij is tevens blij om zonen voort te brengen en hen een deel van dit goed leven door te geven. En daarover is gezegd: “Opdat gij en uw nakomelingschap zullen leven” - want bij hem bestaat een aanvullende genieting in het leven van zijn zonen, daar hij hun oorzaak is geweest.

4

In het licht van datgene, wat gezegd is, begrijp (wending tot de lezer - vert.) de uitspraak van de wijzen over de uitdrukking: “Kies voor het leven”. En hier zijn ze: “Ik wijs u aan, dat jullie dat deel zullen kiezen, welk “leven” heet, zoals een mens, die tegen zijn zoon zegt: “Kies voor jezelf een deel in mijn erfenis uit”. En hij plaatst hem boven dat prachtig deel en zegt: “Kies dat voor jezelf”. En daarover is het gezegd: “De Schepper is mijn lot en mijn erfdeel, Gij onderhoudt mijn lot. Gij legde mijn hand op het goede lot, terwijl Gij zei: “Neem dat voor jezelf”.

En op het eerste gezicht zijn deze woorden onbegrijpelijk; immers het is gezegd: “Kies voor het leven”, en de bedoeling is, dat de mens zelf verkiest. En de wijzen zeggen, dat Hij plaatst de mens boven een prachtig deel. Indien het zo staat, dan hier is al geen sprake van keuze? En bovendien, men zegt, dat de Schepper een hand van de mens op het goede lot legt. Dat is zeer verwonderlijk: want, indien het ermee zo staat, waar is dan de keuze, die aan de mens toebehoort?

En in het licht van datgene, wat boven uiteen is gezet, begrijp hun woorden letterlijk. Want waarlijk is dat en zeer correct, dat de Schepper Zelf een hand van de mens op het goede lot legt - daarmee, dat Hij hem het leven van een genieting en zaligheid binnen het materiële leven geeft, welk materieel leven vol leed en kwellingen is en geen enkele inhoud heeft. En de mens beslist losraakt en vlucht ervan, zodra men hem een of andere rustige plaats zullen laten zien, al was het maar als aan degene, die van het raampje uitkijkt; en hij wenst daar van dit leven uit te glijden, welk leven zwaarder dan de dood is. En er kan geen opleggen van een hand van de mens van de kant van de Schepper groter zijn, dan dit.

De keuze van de mens bestaat echter slechts in de vraag van versterking, omdat hier natuurlijk een groot werk en veelvuldige inspanningen nodig zijn, voordat hij zijn lichaam zal zuiveren en de Tora en Voorschriften naar behoren zal kunnen vervullen, om aan zijn Schepper een genieting te verschaffen, wat “liesjma” heet; en alleen zo wordt hij een gelukkig en aangenaam leven waardig geacht, welk leven met het vervullen van de Tora gepaard gaat.

Maar vóórdat hij een zulke zuivering bereikt, neemt hij zijn toevlucht tot de keuze, om zich op de goede weg met behulp van allerlei middelen en truckjes te versterken. En laat hij alles doen, wat hij in zijn krachten zal vinden, totdat hij het werk ter zuivering voltooid zal hebben, en laat hem niet vallen, G-d verhoede, onder de zwaarte van zijn lading in het midden van de weg.

5

En in het licht van deze uiteenzettingen begrijp de woorden van de wijzen uit het traktaat Avot: “Zo is de weg van de Tora: brood met zout eet, een weinig water drink, op de aarde slaap, door het lijden leef en in de Tora zwoeg. Indien je zo zal doen - gelukkig ben je en je het goed hebt. Gelukkig ben je in deze wereld en je hebt het goed in de toekomstige wereld”.

En men dient te vragen over het verband tussen hun woorden: waarin onderscheidt de wetenschap van de Tora zich toch van overige wetenschappen van de wereld, die geen ascetisme en het leven in het lijden vereisen, maar alleen arbeid, om ze te bevatten? Echter in de wetenschap van de Tora is dat allemaal nog niet afdoende, hoewel wij zeer veel werken, om haar waardig geacht te worden, indien wij niet tot zulke beperkingen ons toevlucht zullen nemen, zoals brood met zout, het leven in het lijden, e.d.?

En de uiteindelijke uitspraak is nog verwonderlijker: “Indien je zo zal doen - gelukkig ben je in deze wereld en je hebt het goed in de toekomstige wereld”. Laten wij aannemen, dat in de toekomstige wereld zal het mij, mogelijkerwijs, goed zijn. Maar in deze wereld, terwijl ik mij in eten, drinken, slaap folter en in een groot leed leef - dat men over een zulk leven zou zeggen: “Gelukkig ben je in deze wereld”? Zal een zulk leven in het begrijpen van deze wereld gelukkig genoemd kunnen worden?

6

En desalniettemin, in het licht van datgene, wat hierboven over het leren van de Tora en het vervullen van Voorschriften naar behoren gezegd werd, onder de meest strenge voorwaarde, dat het gedaan wordt, om aan zijn Schepper een genieting te verschaffen, en niet ten einde zichzelf tevreden te stellen - is het onmogelijk om dat anders te bereiken, dan door middel van een groot werk en velerlei inspanningen in het zuiveren van het lichaam.

En het eerste truckje is: om zichzelf aan te leren om niets voor zijn eigen genieting te ontvangen zelfs van datgene, wat wel toegestaan en noodzakelijk is voor het onderhoud van het lichaam van de mens; zoals het eten, drinken, slaap e.d. levensattributen. Op die manier, om zichzelf volledig van welke genieting dan ook af te zonderen, welke genieting ermee gepaard gaat zelfs als het noodzakelijk is, in het proces van het voorzien hem van het levensonderhoud, totdat hij door zijn lijden in de letterlijke zin zal gaan leven.

En dan, nadat hij eraan al gewend is geraakt, en in zijn lichaam al generlei wens is om een of andere genieting voor zichzelf te ontvangen - dan kan men, vanaf dit moment, zich met de Tora bezighouden en Voorschriften op dezelfde manier te vervullen, d.w.z., om aan zijn Schepper een genieting te geven, en niet voor zijn eigen genieting van iets.

En wanneer hij dat waardig bevonden wordt, dan wordt hij waardig geacht om van het gelukkige leven te proven, dat vol van allerlei goed en genieting is, zonder een of andere gebrek in de vorm van het lijden; het leven, dat in het leren van de Tora en uitvoeren van Voorschriften “liesjma” onthuld wordt. Zoals rabbi Meir zei (tr. “Avot”, 86): “Eenieder, die zich met de Tora “liesjma” bezighoudt, wordt veel waardig geacht. En bovendien: de hele wereld verkrijgt voor hem zin, en aan hem worden de geheimen van de Tora geopenbaard, en hij wordt, als een in kracht steeds toenemende bron”.

En over hem is gezegd: “Proef een en vergewis je, dat de Schepper goed is”, omdat degene, die de smaak van het zich bezighouden met de Tora en Voorschriften “liesjma” - juist hij het scheppingsplan waardig bevonden wordt en ziet hem zelf, welk scheppingsplan alleen daarin bestaat, om het voorspoed aan Zijn schepselen te brengen; want het is in de aard van de Goede om het goed te brengen. En hij is vrolijk en blij in de jaren van zijn leven, welke de Schepper hem geschonken had, en de hele wereld heeft zin voor hem.

7

Nu zal je begrijpen beide zijden van een munt in de vraag over de bezigheid met de Tora en Voorschriften. Eén zijde - dat is de weg van de Tora, d.i. een groot voorbereidend werk, wanneer een mens de zuiverheid van zijn lichaam dient voor te bereiden, vóórdat hij het eigenlijke vervullen van de Tora en Voorschriften waardig bevonden zal worden. En dan houdt hij zich ongetwijfeld met de Tora en Voorschriften “liesjma” bezig, maar met contaminaties van een intentie voor zijn eigen genieting, immers hij slaagde er nog niet in om zijn lichaam van de wens voor eigen genieting van ijdelheden van deze wereld te ontvangen te zuiveren. En in die tijd is op hem het leven door lijden en het zwoegen in de Tora opgelegd, zoals in de Misjna gezegd is.

Wanneer hij echter ook de weg van de Tora beëindigde en voltooide, en zijn lichaam is al gezuiverd en voorbereid om de Tora en Voorschriften “Lishma” te vervullen, ten einde een genieting aan zijn Schepper te verstrekken - dan pas komt hij tot de tweede zijde van een munt: tot het leven in zaligheid en een grote rust, wat met name het voornemen van de schepping was: “om Zijn schepselen het goed te brengen” - d.w.z., tot het allergelukkigste leven én in deze wereld, én in de toekomstige wereld.

8

En hier komt een duidelijk verschil aan het licht tussen de wetenschap Tora en de overige wetenschappen van de wereld: want het bevatten van overige wetenschappen van de wereld verbetert het leven in deze wereld helemaal niet, omdat zelfs een gewoon onderhoud voor zijn kwellingen en leed zal hem niet gegeven worden, welke kwellingen hij gedurende dagen van zijn leven duldt. Daarom dient hij zijn lichaam niet te corrigeren, maar slechts zijn arbeid is voor hem afdoende, welke arbeid hij daarvoor doet. Zulke zijn alle verworvenheden van deze wereld, welke met behulp van inspanningen en werk gekocht worden, welke inspanningen daarin geleverd zijn.

Echter met de bezigheid van de Tora en Voorschriften staat er niet zo voor, want de taak daarvan is om een mens voor te bereiden, opdat hij al het goed waardig bevonden zal worden te ontvangen, welk goed in het scheppingsplan besloten werd om “aan Zijn schepselen het goed te brengen”. Daarom dient hij zijn lichaam, natuurlijk, zuiveren, opdat hij dit Goddelijk goed waardig en de moeite waard bevonden zal kunnen worden.

9

En tevens komt datgene duidelijk aan het licht, waarover de Misjna zegt: “Indien je zo zal doen - gelukkig ben je in deze wereld”. Aangezien precies dat bedoelden zij [wijzen]: om aan te wijzen, dat een gelukkig leven in deze wereld is alleen voor degene voorbeschikt, wie de weg van de Tor voltooide. Terwijl de beperkingen in het eten, drinken, slaap en het leven in het lijden, welke hier genoemd worden, vinden plaats alleen tijdens zijn verblijven onder weg van de Tora. En dat precies wat zij bedoelden, zeggende: “Zo is de weg van de Tora”.

Wanneer hij deze weg van “lo-liesjma” echter voltooide, terwijl hij in het lijden en beperkingen leefde, dan sluit de Misjna af met woorden: “Gelukkig ben je in deze wereld”, omdat je dat geluk en het goed waardig bevonden zal worden, welke in het scheppingsplan besloten waren; en de hele wereld zal voor je zin verkrijgen. D.w.z., zelfs deze wereld. En des te meer de toekomstige wereld.

10

En daarover is in het boek Zohar gezegd (Beresjiet, 31, blz. 2) over de woorden: “En de Almachtige zei: “Zij het licht!”, en het werd licht”; “Zij het licht” - voor deze wereld, “en het werd licht” - voor de toekomstige wereld”. De zin ervan is, dat bij een oorspronkelijke verrichting in zijn gestalte waren zij geschapen en in al hun hoogte waren zij geschapen, d.i. in al hun volmaaktheid en pracht. Een dienovereenkomstig, kwam het licht, dat op de eerste dag van de schepping geschapen werd in al zijn volmaaktheid, ook met inbegrip van het leven in onze wereld in al zijn verfijning en pracht - in de mate, die in woorden uitgedrukt is: “Zij het licht”.

Maar om een plaats voor een keuze en werk voor te bereiden, stopte Hij en verborg hem voor rechtvaardigen voor de toekomst, zoals de wijzen zeiden. Daarom zeiden zij in hun zuivere taal: “Het zal licht zijn voor deze wereld”. Maar het bleef niet zo, en [er werd toegevoegd]: “En er ontstond licht voor de toekomstige wereld”. D.w.z., degenen, die zich met de Tora en Voorschriften “liesjma” bezighouden, worden hem alleen in de toekomst waardig geacht, wat betekent: wanneer de tijd in toekomst zal komen, na het beëindigen van het zuiveren van hun lichaam op de weg van de Tora, waarbij zij dan dat groter licht ook in deze wereld waardig bevonden worden, zoals de wijzen zeiden: “Uw wereld zult gij tijdens uw leven zien”.

11

Echter wij vinden en zien in datgene, wat door de wijzen van de Talmoed gezegd is, dat men ons de weg van de Tora lichter maakten, dan de wijzen van de Misjna, omdat hij zeiden: “Altijd zal de mens zich met de Tora en Voorschriften zelfs Lo-Lishma bezighouden, en van lo-liesjma zal hij tot liesjma komen, omdat het licht, dat daarin is, zal hem tot de Bron terugbrengen”.

En daarmee gaven zij ons een nieuw middel in plaats van beperkingen, die in de bovengenoemde Misjna (“Avot”) aangegeven waren - een middel, dat licht in de Tora heet”, waarin voldoende kracht is, om de mens tot de Bron terug te brengen en hem tot de bezigheid met de Tora en Voorschriften liesjma te brengen. Immers zij noemden hier geen beperkingen, maar wezen slecht aan, dat bij enkel bezig zijn met de Tora en Voorschriften zal hem dat licht voldoende zijn, welk licht hem tot de Bron terug zal brengen, opdat hij zich met de Tora en Voorschriften omwille van het geven van een genieting aan zijn Schepper bezighouden, en helemaal niet voor zijn eigen genieting - dat heet juist “liesjma”.

12

Maar, op het eerste gezicht, dient men over deze hun woorden na te denken: hebben wij soms enige leerlingen niet gevonden, voor wie de bezigheid met de Tora van nut was, om door middel van het licht, dat in haar is, tot liesjma te komen? Echter de bezigheid met de Tora en Voorschriften lo-liesjma betekent, dat de mens in de Schepper, in de Tora, in een beloning en in een bestraffing gelooft, en houdt zich met de Tora daarom bezig, omdat de Schepper beval om zich ermee bezig te houden; maar hij combineert het genieten voor zichzelf met een genieting van zijn Schepper.

En indien na al zijn zorgen in de Tora en Voorschriften aan hem duidelijk zal worden, dat door middel van deze bezigheid en deze grote onrust hij generlei persoonlijk voordeel ontving - dan betreurt hij over al zijn inspanningen, welke hij leverde, omdat hij kwelde zich van het begin af aan, daar hij meende, dat hij tevens een genieting zal ontvangen als gevolg van zijn zorgen; en in een zulk geval is er sprake van lo-liesjma.

En ondanks dat, besloten de wijzen om te beginnen zich met de Tora en Voorschriften bezig te houden tevens lo-liesjma, omdat van lo-liesjma komt hij tot liesjma. Echter, indien degene, die zich met de Tora bezighoudt, voorlopig nog geen geloof in de Schepper en Zijn Tora waardig geacht werd, maar, G-d verhoede, in twijfels verblijft, dan, ongetwijfeld, niet over hem zeiden de wijzen, dat “van lo-liesjma komt hij tot liesjma”. En niet over hem zeiden zij: “Dankzij het feit, dat men zich met de Tora bezighoudt, doet het licht dat in haar is tot de Bron terugkeren”. Want het licht, dat in de Tora is, schijnt alleen aan hem, die over het geloof beschikt. En bovendien: een grootte van dit licht overeenkomt met de kracht van zijn geloof. En degenen, die het geloof niet hebben, ontvangen van de Thora omgekeerd een duisternis, en verduistert in hun ogen.

13

En de wijzen gaven een fraaie gelijkenis bij deze vraag over het fragment: “Wee u, die naar de dag des Heren dorst! Waar hebt u de dag des Heren voor nodig? Dat is duisternis, en niet licht!” [Amos, 5:18]. Een gelijkenis over een haan en een vleermuis, die het licht verwachtte. En de haan zei tegen de vleermuis: “Ik verwacht het licht, omdat het licht - het is van mij. Maar waar heb je het licht voor nodig?” [tr. Sanhedrin, 98, blz. 2]. En het is volkomen duidelijk, dat indien leerlingen zijn niet waardig bevonden om van lo-liesjma tot liesjma te komen - dat komt, omdat zij geen geloof hebben (G-d verhoede), en daarom ontvingen zij generlei licht van de Tora en daarom zullen zij in de duisternis lopen en zullen niet in wijsheid doodgaan.

Echter aan degenen, die het volmaakte geloof waardig bevonden zijn is door de wijzen beloofd, dat zelfs indien zij met de Tora lo-liesjma bezighouden, doet het licht, dat in haar is, hen tot de Bron terugkeren. En zij zullen waardig geacht worden - zelfs zonder voorafgaande kwellingen en het leven door leed - de Tora liesjma, die tot het leven in geluk en voorspoed leidt zowel in deze wereld, als in de toekomstige wereld. En over hen is het gezegd: “Dan zult gij in uw Heer genieten, en Ik zal u op de hoogten der aarde op laten stijgen” [Jesjajahoe, 58:14].

14

En gelijkelijk met de bovenbeschreven vraag zette ik weleens uiteen de uitspraak van de wijzen: “Hij, voor wie de Tora zijn beroep is”. In het zich bezighouden met de Tora komt de maat van zijn geloof aan het licht, daar het woord “zijn beroep” (heb. “oemanoeto”) uit dezelfde letters bestaat, als ook “zijn geloof” (heb. “emoenato”). Dat is te vergelijken met datgene, hoe een mens, die zijn kameraad gelooft, leent hem geld. Het is mogelijk, dat hij hem alleen voor één euro zal geloven, en indien hij om twee euro zal verzoeken, zal hij hem dat weigeren. En het kan zijn, dat hij hem voor honderd euro zal geloven, maar niet meer dan dat. En het kan zijn, dat hij hem voor tot de helft van zijn bezit zal geloven, maar niet de hele bezit ineens. En het is ook mogelijk, dat hij hem zo gelooft, dat hij hem alles, wat hij heeft, zonder ook maar de minste spoor van angst zal toevertrouwen - en dat is de laatste vorm van het geloof, dat als het volmaakte geloof wordt beschouwd. En voor het gedeeltelijke geloof doet er niet toe, of het meer dan minder is.

Zo besteedt één mens, uitgaande van de grootte van zijn geloof in de Schepper, alleen één uur per dag aan het leren van de Tora en het geestelijke werk. Een ander - twee uur, volgens de maat van zijn geloof in de Schepper. En een derde verzuimt geen enkel ogenblik van zijn vrije tijd om zich met de Tora en het geestelijke werk bezig te houden. En het wordt gezegd, dat alleen het geloof van de laatste is volmaakt, daar hij de Schepper in de omvang van al zijn bezit gelooft. Terwijl het geloof van de eerste en de tweede voorlopig nog in het geheel niet volmaakt is.

15

Op die manier komt duidelijk aan het licht, dat een mens hoeft niet te verwachten, dat de bezigheid met de Tora en Voorschriften lo-liesjma hem tot liesjma zal brengen, voordat hij in zijn ziel niet te weten zal komen, dat hij het geloof in de Schepper en Zijn Tora naar behoren waardig bevonden werd. Omdat dan zal het licht van de Tora hem tot de Bron terug doen keren, en hij zal de dag van de Schepper, die één en al licht, waardig bevonden zal worden. Omdat de heiligheid van het geloof zuivert de ogen van de mens opdat zij van Zijn licht zullen genieten - tot aan het moment, wanneer het licht van de Tora hem tot de Bron terugbrengt.

Echter degenen, die geen geloof hebben, aan vleermuizen gelijken, welke vleermuizen niet in het licht van de dag zullen kunnen zien, daar het licht van de dag verandert zich voor hen in duisternis die verschrikkelijker is, dan een nacht, omdat zij zich alleen van een nachtelijke duisternis voeden. Zo ook zij, die geen geloof hebben - hun ogen verblinden bij het licht van de Schepper. En daarom verandert het licht zich voor hen in duisternis, en het levenselixer verandert voor hen in een dodelijk gif. En over hen spreekt datgene, wat geschreven is: “Wee u, die naar de dag des Heren dorst! Waar hebt u de dag des Heren voor nodig? Dat is duisternis, en niet licht!”. Daarom is het nodig om zich eerst met een volmaakt geloof te vervolmaken.

16

En in het licht van datgene, wat gezegd is, wordt het probleem uit “Tosfot” (tr. Taaniet, 7) opgelost: “Eenieder, die zich met de Tora liesjma bezighoudt - de Tora wordt voor hem het levenselixer. En eenieder, die zich met de Tora lo-liesjma bezighoudt - de Tora wordt voor hem een dodelijk gif. En zij vroegen: “Is het soms niet gezegd, dat “altijd laat de mens zich met de Tora bezighouden, zelfs lo-liesjma, omdat van lo-liesjma zal hij tot liesjma komen?”.

En volgens datgene, wat uiteengezet is, dient men een eenvoudige verdeling te maken:

- in hem, die zich met de Tora bezighoudt omwille van het Voorschrift van het bestuderen van de Tora, die in elk geval dient te geloven in een beloning en een bestraffing, hoewel hij tevens het genieten voor zichzelf en een persoonlijk voordeel met een intentie om zijn Schepper een genieting te geven combineert; daarom het licht, dat in haar is, doet hem tot de Bron terugkeren, en hij tot liesjma komt;

- en hem, die zich met de Tora niet omwille van het Voorschrift van het bestuderen van de Tora bezighoudt, aangezien hij niet in het belonen en het bestraffen in die mate gelooft, om daarvoor inspanningen te leveren; maar slechts omwille van zijn eigen genieting levert hij inspanningen, en daarom wordt zij [Tora] voor hem een dodelijk gif, want het licht, dat in haar is, verandert voor hem in duisternis.

17

En dienovereenkomstig, dient een studerende vóórdat hij met het leren aanvangt, zich in het geloof in de Schepper en in Zijn bestuur door beloning in bestraffing te versterken, zoals door de wijzen gezegd is: “Hij is te vertrouwen, voor Wie gij werkt, om u een beloning te geven voor uw werk” [“Pierkej-Avot” - “Spreuken der vaderen”, 6, p. 5]. En hij zal zijn inspanningen erop richten, opdat zij omwille van Voorschriften van de Tora zullen zijn. En op die weg zal hij het licht dat in haar is dermate waardig bevonden worden, dat ook zijn geloof zal versterkt worden en om een wonderlijke manier door dit licht zal toenemen. Zoals gezegd is: “Tot genezing zal het voor uw lichaam worden en tot het opfrissen voor uw beenderen” [Miesjlej, 3:8].

En dan zal het hart ongetwijfeld klaar zijn, omdat van lo-liesjma zal hij tot liesjma komen. Zodanig, dat zelfs bij hem, die zelf weet, dat hij het geloof nog niet waardig is geworden, een hoop bestaat om dat met behulp van de Tora te bereiken. Want indien hij zijn hart en zijn verstand op datgene richt, om met haar hulp het geloof in de Schepper waardig bevonden te worden - dan wordt het geen groter Voorschrift voor u, dan dit; zoals de wijzen zeiden: “Kwam Habbakoek en plaatste Voorschriften in één: een rechtvaardige zal door zijn geloof leven” [Makot, 24].

En bovendien: er is geen andere raad, behalve deze, zoals gezegd is [tr.“Baba-Batra”, 16:1]: “Rabba zei: “Verzocht Jov [in vertalingen uit het heb. - Job - vert.] om de hele wereld van de categorie “streng oordeel” te bevrijden. Hij zei vóór Hem: “Heerser van de wereld, U schiep rechtvaardigen, U schiep zondaars, wie kan zich tegen u dan verzetten!?”. Rashi verklaart: “U schiep rechtvaardigen met een goed beginsel, U schiep zondaars met een kwaad beginsel, daarom zal niemand zich van Uw hand redden, want wie kan zich tegen u dan verzetten? De zondaars zondigen noodgedwongen!”. En wat hebben de kameraden van Jov geantwoord? (Jov, 15:4): “Bovendien vernietig je het ontzag voor G-d en het gebed tot G-d verander je in niets”. “Schiep de Schepper een kwaad beginsel, en schiep de Tora als specerij erbij, als tegenwerking eraan”.

Rashi commenteert: “Schiep Hij de Tora - een specerij, welke “misdadige overwegingen” afschaft. Zoals gezegd is (tr. “Kiedoesjien”, 30): “Indien deze zondaar bracht je schade toe, sleep hem in beit-midrasj [het leerhuis - vert.]…Zij zijn niet onderworpen, want zij kunnen zich bevrijden”.

18

En het is duidelijk, dat zij zich niet van het strenge oordeel kunnen bevrijden, indien zij zullen zeggen, dat zij deze specerij innamen, want zij hebben nog steeds misdadige overwegingen. Immers het is duidelijk, dat de Schepper, gezegend is Hij, die het kwade beginsel schiep en die hem kracht geeft, wist ook hoe een betrouwbaar geneesmiddel en specerij te scheppen, om de krachten van dit kwaad beginsel uit te putten en hem in het geheel te vernietigen.

En indien iemand zich met de Tora bezighield en het kwade beginsel van zich niet kon verwijderen, dan is dat alleen daarom, omdat hij hetzij vanwege slordigheid geen inspanningen en werk erbij leverde, die voor de bezigheid met de Tora noodzakelijk zijn (zoals gezegd: “geloof niet aan hem, die zegt: “Ik werkte niet en vond”); hetzij, mogelijkerwijs, vergaarden zij de nodige “hoeveelheid van inspanningen, maar die slordig qua “kwaliteit” waren.

D.w.z., zij richtten hun verstand en hun hart gedurende hun bezigheid met de Tora niet om datgene waardig te worden, dat zij het licht, dat in de Tora is, naar zich toe konden trekken, welk licht het geloof in het hart van de mens met zich meebrengt, doch hielden zij zich ermee bezig, terwijl zij hun aandacht van het belangrijkste afleidden, wat van de Tora vereist is - het licht, dat tot het geloof brengt. En hoewel zij van het begin hem beoogden - leidden zij hun aandacht tijdens hun leren ervan af.

Maar hoe dan ook, men mag zich niet van het strenge oordeel vrijwaren onder een voorwendsel van het gedwongen te zijn, omdat de wijzen verplichten ons door een bewering: “Ik schiep het kwade beginsel - Ik schiep voor hem de Tora als specerij”. Want indien hier een of andere uitzondering geweest zou zijn, dan zou de vraag van Jov van kracht zou blijven.

19

En daarmee allemaal, wat tot nu toe aan het licht kwam, verwijderde ik een gigantische aanspraak, welke in verband met datgene gemaakt wordt, wat door rabbi Chaim Vital geschreven is in zijn voorwoord bij het boek “Sjaar hakdamot” (“Poorten van voorwoorden”), alsmede in het voorwoord bij het boek “Ets chaim” (“De Boom des levens”):

“Laat de mens niet zeggen: “Ik zal gaan en mij met de Kabbala bezig zal houden”, voordat hij zich met de Tora, Misjna en Talmoed een tijdje bezighield. Omdat onze wijzen reeds gezegd hadden: de mens zal in de hof (“pardes”) niet binnenkomen, voordat hij zijn buik met vlees en wijn zal vullen. Omdat het lijkt om een ziel zonder lichaam, voor welke ziel is geen beloning, daad en berekening, totdat zij [ziel] zich met het lichaam zal verbinden, waarbij zij één geheel zullen worden, dat door Voorschriften van de Tora, de 613 Voorschriften gecorrigeerd worden.

En ook omgekeerd: indien hij zich met de wijsheid van de Misjna en de Babylonische Talmoed bezighoudt en geen tijd aan het bestuderen van geheimen van de Tora en haar verborgen deel besteedt - dan lijkt het om een lichaam, dat zich in duisternis zonder menselijke ziel bevindt, d.i.. de kaars van de Schepper, die in hem schijnt. In dan droogt het lichaam op, waarbij het van de bron des levens niet inademt.

Daarom dient een leerling van de Wijze, die zich met de Tora liesjma bezighoudt, eerst zich met de wijsheid van de Tora, Misjna en Talmoed bezighouden, zoveel als zijn verstand dat zal kunnen verdragen, en vervolgens zal zich met het bevatten van zijn Heerser bezighouden door het bestuderen van de Ware wijsheid. Zoals de koning David aan zijn zoon Sjlomo opgedroeg: “Bevat de G-d van uw vader en dien Hem” [Schriften, Divrej ha-Jamiem, 28:9]. Maar indien voor deze mens zwaar en moeilijk zal zijn bij het bestuderen van de Talmoed, dan is het beter voor hem om die opzij te leggen, nadat hij probeerde in hem zijn geluk te vinden, en zich met de Ware wijsheid bezig te gaan houden.

En dat is datgene, waarover is gezegd: “En daarom zal studerende, die een goed teken in zijn leren gedurende 5 jaren niet zag, zal het niet meer zien” (tr. Choelien, blz. 24). Maar eenieder, voor wie deze studie makkelijk gegeven wordt, dient zich 1 of 2 uur per dag met het bestuderen van de Halacha bezig te houden en inspanningen te leveren in het oplossen van moeilijke vragen, die in een eenvoudig begrijpen (“psjat”) van de Halacha ontstaan”.

20

En op het eerste gezicht zijn deze woorden zeer vreemd, omdat hij zegt, dat vóórdat een leerling in het bestuderen van het open gedeelte zal slagen, laat hem gaan en met de Ware wijsheid bezighouden, wat aan hem zelf - aan datgene, wat hij boven gezegd had - daarin tegenspreekt, dat de wetenschap Kabbala zonder het open gedeelte van de Tora - als ziel zonder lichaam, voor welke ziel geen beloning, daad en berekening is. En het argument, welk hij naar voren brengt - over een leerling, die geen goed teken zag - is nog vreemder. Hebben de wijzen dat soms gezegd, opdat hij daardoor het bestuderen van de Tora opzij zou leggen? Natuurlijk, zeiden zij dan met het doel om hem te waarschuwen, dat hij zijn weg zou overzien en zou proberen om bij een andere Rav te leren of in een ander traktaat; maar, het spreekt voor zich dat hij in geen geval de Tora zou verlaten, zelfs haar open gedeelte.

21

Ook zijn de uitspraken van Chaim Vital en Gmara (= Aramees voor “Talmoed” - vert.) moeilijk te begrijpen, waaruit volgt, dat voor de mens een zekere voorbereiding en een bijzonder onderscheid nodig is, om de wijsheid van de Tora waardig bevonden te worden. Hebben de wijzen dan niet gezegd (“Midrasj-Rabba”, “Ve-zot ha-bracha”): “De Schepper zei tot Israël: “Uw leven, al uw wijsheid en de hele Tora - dat zijn eenvoudige dingen. Eenieder, wie voor Mij ontzag heeft en datgene, wat in de Tora gezegd is, vervult - de hele Tora en de hele wijsheid - in zijn hart zijn”. Hieruit volgt, dat er generlei voorafgaande voorbereiding nodig is, maar alleen door de wonderlijke kracht van het ontzag voor de Schepper en het vervullen van Voorschriften wordt men de hele wijsheid van de Tora waardig bevonden.

22

Inderdaad, indien wij aandacht zullen schenken aan zijn woorden, dan zullen zij voor ons als een heldere dag duidelijk zijn. Omdat datgene, wat gezegd is: “Het beter voor hem om die opzij te leggen, nadat hij zijn geluk in de open wijsheid probeerde te vinden”, veronderstelt niet het geluk in de scherpte van het verstand en kennis, maar datgene, wat al boven uiteengezet werd naar aanleiding van wat gezegd werd: “Ik schiep het kwade beginsel - Ik schiep de Tora als specerij ervoor”. D.w.z., hij werkte hard en leverde inspanningen in de open Tora, maar het kwade beginsel bleef nog steeds in zijn kracht en in het geheel niet verdween, omdat hij redde zich nog niet van misdadige twijfels, zoals Rasji boven gezegd had: “Ik schiep voor hem de Tora als specerij”.

En daarom raadt hij hem om het opzij te leggen en zich met de Ware wijsheid bezig te gaan houden, omdat het makkelijker is het licht, dat in de Tora is, aan te trekken door bezigheid en inspanningen in de Ware wijsheid, dan door inspanningen in de open Tora. En de reden ervoor is heel eenvoudig: de wijsheid van de open Tora is in uitwendige materiële bekledingen ingehuld, zulke als de wetten over “diefstal”, over “berovingen”, over “schade”, e.d.; en daarom is het zeer zwaar en moeilijk aan elke mens om zijn verstand en zijn hart tijdens het leren op de Schepper in te stellen, om het licht, dat in de Tora is, aan te trekken.

En des te meer, indien het bestuderen van de Talmoed voor een mens zwaar en moeilijk gegeven wordt - hoe zal hij tijdens het leren aan de Schepper kunnen denken? Immers, aangezien er sprake is van materiële dingen - zal hij die tegelijkertijd met een intentie aan de Schepper gericht kunnen combineren?

En daarom raadt hij hem aan om zich met de wijsheid van de Kabbala bezig te houden, want deze wijsheid is één en al in de namen van de Schepper ingehuld; en dan zal hij natuurlijk, zonder moeite zijn verstand en zijn hart tijdens het leren op de Schepper instellen, zelfs indien hij moeilijk te onderwijzen persoon is. Want het bekijken van vraagstukken door deze wetenschap en de Schepper zijn in essentie hetzelfde zijn. En dat is heel eenvoudig.

23

En vandaar, dat hij een fraaie getuigenis uit de Gmara aanhaalt: “En daarom zal studerende, die een goed teken in zijn leren gedurende 5 jaren niet zag, zal het niet meer zien”. Want waarom zag hij een goed teken in zijn leren gedurende 5 jaren niet? Natuurlijk, alleen vanwege een gebrek aan een intentie van het hart, en niet vanwege een tekort in het vermogen ervoor; want de wijsheid van de Tora heeft generlei vermogen nodig. En zoals boven gezegd is: “De Schepper zei tegen Israël: “Uw leven, al de wijsheid en de hele Tora - dat zijn eenvoudige dingen. Eenieder, wie voor Mij ontzag heeft en datgene, wat in de Tora gezegd is, vervult - de hele Tora en de hele wijsheid - in zijn hart zijn”.

Echter, er is natuurlijk tijd voor nodig, om aan het licht, dat in de Tora en Voorschriften is, te wennen. En ik weet niet, hoelang. En een mens kan dat al zijn 70 jaren van zijn leven erop wachten. Daarom waarschuwt ons de “Brajta” (tr. “Choelien”, 24), dat men niet langer dan vijf jaar dient ermee te wachten. En rabbi Josie zegt: ook drie jaar is helemaal afdoende, om de wijsheid van de Tora waardig bevonden te worden. Indien hij echter een goed teken gedurende deze tijd niet zag, laat hem zich niet bedriegen door vergeefse hoop en leugenachtige excuses, maar laat hij weten, dat hij nooit meer een goed teken zal zien.

En daarom laat hij terstond een noodzakelijkheid zien om een goed truckje zich te vinden, om met behulp ervan tot liesjma te komen en de wijsheid van de Tora waardig bevonden te worden. Echter de “Brajta” preciseert niet, wat voor een truckje is dat, maar waarschuwt alleen maar, dat hij niet in dezelfde toestand zou blijven zitten en dat hij niet langer zou wachten. En daarover spreekt de Rav: het meest geslaagde en betrouwbare truckje voor hem is - de bezigheid met de wetenschap Kabbala. En laat hem de bezigheid met de open Tora geheel en al opzij te leggen - immers hij probeerde al daarin zijn geluk en slaagde er niet in. En laat hem al zijn tijd aan de wetenschap Kabbala te geven - het ware middel voor zijn succes.

24

En dat is zeer eenvoudig: hier wordt geen woord gesproken over het bestuderen van de open Tora in alles, wat nodig is om te weten voor haar praktische uitvoering, want: “Niet een onwetende is vroom, maar een fout in het leren wordt gelijkgesteld met kwaadwilligheid, en één zondaar zal veel goeds vernietigen”. Daarom dient hij de wetten beslist herhalen, in hoeverre het voor hem nodig is, om een mislukking in daad niet te ondervinden.

En hier wordt het alleen over de open Tora gesproken: om moeilijke vragen op te lossen, die bij een eenvoudige uiteenzetting van de Halacha ontstaan, zoals rav Chaim Vital zelf zegt; d.w.z., over dat deel in het bestuderen van de Tora, welk bij een praktische uitvoering niet nodig is. En hier kan men het leren vergemakkelijken, waarbij men de leerstof uit beknopte uiteenzettingen leert, en niet uit bronnen. Maar ook hier een verduidelijken nodig is, want degene, die de wet uit de bron weet, onderscheidt zich van hem, die deze wet uit een beknopte beschrijving weet. En om zich daarin niet te vergissen, zegt rav Chaim Vital aan het begin, dat een ziel zich met een lichaam alleen dan verbindt, indien het volmaakt en door Voorschriften van de Tora, de 613 Voorschriften, gecorrigeerd is.

25

Nu zal je zien, dat alle moeilijke vragen, welke wij aan het begin van dit Voorwoord hebben aangegeven, zijn ijdelheid der ijdelheden. Zij zijn niets anders, dan valstrikken, die het kwade beginsel uitzet, terwijl het op jaagt is om argeloze zielen, opdat zij deze wereld zouden verlaten, net zoals zij erin kwamen.

Laten wij een kijkje nemen op de eerste vraag, wanneer men zich bekwaam acht om de hele Tora en zonder kennis van de wetenschap Kabbala te vervullen. Ik zeg tegen hen: goed, indien jullie het bestuderen van de Tora en het handhaven van de Voorschriften naar behoren liesjma zullen kunnen vervullen, d.w.z., om uitsluitend de Schepper (gezegend is Hij) genoegen te geven - dan hebt u inderdaad geen studie van de Kabbala nodig. Want dan is het over jullie gezegd: “Een ziel van de mens zal hem leren”. Want dan alle geheimen van de Tora openbaren zich aan jullie, gelijk een in kracht steeds toenemende bron, zoals rabbi Meir in Misjna “Avot” zei, en jullie hebben geen hulp van boeken nodig.

Indien jullie staan voorlopig in het stadium van het leren lo-liesjma, echter een hoop koestert om door middel ervan liesjma waardig bevonden te worden, dan moet ik jullie vragen: hoeveel jaren bent u ermee bezig? Indien jullie vijf jaren volgens de Tana Kama of volgens rabbi Josie niet beëindigd hadden, dan dienen jullie nog te wachten en te hopen.

Maar indien jullie bezigheid met de Tora in lo-liesjma duurde meer dan drie jaren volgend rabbi Josie, of vijf jaren volgens Tana Kama - dan waarschuwt de “Brajta” jullie, dat jullie het goed teken op deze weg, welke jullie begaan, niet meer zullen zien! En waar hebben jullie het voor nodig, om jullie zielen met vergeefse hoop geruststellen, terwijl bij jullie een zulk naastgelegen en betrouwbaar middel bestaat, als het bestuderen van de wetenschap Kabbala, daar zoals ik hierboven beargumenteerde, het behandelen van vragen door deze wetenschap is hetzelfde, als de Schepper Zelf?

26

Laten wij nu de tweede vraag bekijken: immers het is geschreven, dat men dient eerst “zijn buik met Talmoed en wetten te vullen”. Dat is inderdaad zo, naar de algemene bewering. Echter, natuurlijk, dat het allemaal gezegd is voor dat geval, indien jullie het leren liesjma al waardig bevonden zijn, of zelfs lo-liesjma - indien jullie drie of vijf jaren niet volbracht hadden. Aan de andere kant, na het verlopen van deze periode, zoals de “Brajta” zelf jullie waarschuwt, zullen jullie een goed teken nooit meer zien. En daarom zijn jullie verplicht om geluk bij het bestuderen van de Kabbala te proberen.

27

En men dient nog te weten, dat er twee delen in de ware wijsheid bestaan:

- het eerste deel, dat “de geheimen van de Tora” heet, is verboden om te onthullen anders dan door een toespeling via mond van een wijze-kabbalist aan degene, die zelf begrijpt, door zijn eigen verstand. En “Maase-Merkava” (heb. “Verrichting van het Systeem”), alsmede “Maase-Beresjiet” (heb. “Oorspronkelijke verrichting”), behoren eveneens tot dit deel. En de wijzen van Zohar noemen dit deel met een naam van “de eerste 3 sfirot” - “kether, chochma en biena”. En dat wordt ook “het hoofd van een partsoef” genoemd.

- het tweede deel, dat “smaken van de Tora” heet, mag men onthullen, en bovendien, het onthullen ervan is een groot voorschrift. En dat wordt in Zohar “de 7 onderste sfirot van een partsoef” genoemd. En dat heet tevens “lichaam van een partsoef”.

Want in elke van partsoefen der Heiligheid zijn tien sfirot, welke kether, chochma, biena, chessed, gvoera, tieferet, netsach, hod, jessod en malchoet heten. Uit hun zijn drie eerste sfirot “hoofd van een partsoef” heten. En zeven onderste sfirot heten “lichaam van een partsoef”. En zelfs in de ziel van de laagste mens zijn eveneens categorieën van deze tien sfirot met de bovenvermelde benamingen te vinden zijn. En zo ook in elke categorie: zowel in hogeren, als in lageren.

En de betekenis ervan, dat de zeven onderste sfirot, die het lichaam van een partsoef zijn, “smaken van de Tora” heten, bestaat daarin, dat het gezegd is: “Het verhemelte zal het voedsel smaken…”. Omdat lichten, die onder drie eerste sfirot onthuld worden, welke sfirot het hoofd van een partsoef zijn, worden “smaken” genoemd, en malchoet van het hoofd wordt “verhemelte” genoemd. En daarom heten zij “smaken van de Tora” - d.w.z., zij worden van het “verhemelte”, dat in “het hoofd” is, onthuld, welk verhemelte de bron van alle smaken is, en dat de “malchoet van het hoofd” voorstelt. Daaruit en eronder is geen verbod voor het onthullen ervan. En nog sterker: een beloning voor degene, die ze onthult is onmetelijk groot.

Deze drie eerste en zeven onderste sfirot - of dat in de algemene opbouw, of in elk van alle afzonderlijke details, in welke details men deze dan ook indeelt - worden zodanig opgesteld, dat zelfs drie eerste sfirot van de malchoet, die aan het einde van de wereld Asieja, tot het gedeelte van “de geheimen van de Tora” thuishoort, en het is verboden om ze te onthullen; en de zeven onderste sfirot, welke zich in de kether van het hoofd van de wereld Atsieloet bevinden, behoren tot het gedeelte van “smaken van de Tora”, welk men mag onthullen. En deze vragen worden in boeken van de Kabbala belicht.

28

En de bron ervan zal je in het traktaat “Pesachiem” (blz. 119) vinden: “Het is gezegd [Jesjajahoe, 23]: “En zijn handel zal aan de Heren toegewijd zijn; zij zullen niet verzameld en bewaard worden, want voor degenen, die vóór de Heren leven zal zijn handel voor hem zijn, om tot verzadiging te eten en de Antieke [“Atiek”, ook wel “Afgezonderde”] te verbergen.

Wat betekent “de Antieke te verbergen”? Dat is hem, die dingen verbergt, welke de Antieke “(“Atiek-Jomien”) verborg. En wat is dat? - De geheimen van de Tora. En er zijn degenen, die beweren: “Dat is hem, die dingen onthult, welke de Antieke verborg”. Wat is dat? - De smaken van de Tora.

En Rasjbam [rabbejnoe Sjmoeël ben-Meir] verklaarde: “de Antieke” (“Atiek-Jomien”) - dat is de Schepper, zoals gezegd is: “En de Antieke zetelt zich”. De geheimen van de Tora - dat is “Maase-Merkava” (heb. “Verrichting van het Systeem”) en “Maase-Beresjiet” (heb. “Oorspronkelijke verrichting”). En “de naam” - zoals in het geschrevene: “Dat is Mijn naam voor de wereld”. “Bedekkende” - d.w.z., die niet aan een elke mens ze doorgeeft, maar slechts aan degene, wiens hart onrustig is. “Deze, die dingen onthult, welke de Antieke verborg” - betekent: het verbergen van geheimen van de Tora, welke oorspronkelijk verborgen waren, maar de Antieke onthulde ze en gaf het recht om ze te onthullen. En degene, die ze onthult, wordt datgene waardig geacht, wat daarover in deze uitspraak gezegd is.

29

Hieruit is het gigantische verschil duidelijk tussen de geheimen van de Tora - degene, die ze bevat, neemt al deze gigantische beloning daarvoor op, omdat hij ze verbergt en ze niet onthult - en daartegenover de smaken van de Tora - degene, die ze neemt al deze gigantische beloning daarvoor op, omdat hij ze aan anderen onthult.

En het is gezegd: men vecht deze oorspronkelijke mening niet aan, maar slechts de betekenis ertussen onderzoekt. Dan trekt men een conclusie, terwijl men het einde van de eerste uitspraak: “degene, die de Antieke verbergt” onderzoekt, over het ontvangen van een grote beloning door degenen, die de geheimen van de Tora verbergen. En er zijn zulken, die de uitspraak: “En hij zal tot verzadiging eten” onderzoeken, - wat betekent smaken van de Tora, en dat is het geheim van het geschrevene: “En het verhemelte zal het voedsel smaken”, want het licht “teamiem” (heb. “smaken”) heet voedsel. En hieruit concludeert men het ontvangen van een grote beloning, waarover sprake is in de uitspraak over degene, die de smaken van de Tora onthult. (Tussen hen is er geen tegenspraak, gewoon de ene spreekt over de geheimen van de Tora, en de andere spreekt over smaken van de Tora). Maar zowel die, als de anderen veronderstellen, dat de geheimen van de Tora dient men te verbergen, maar de smaken van de Tora - te onthullen.

30

Hier heb je een duidelijk antwoord op de vierde en de vijfde vragen, die aan het begin van “het Voorwoord” aangegeven zijn: datgene, wat je in de uitspraken van de wijzen zal vinden, alsmede in heilige boeken over datgene, dat men de Tora alleen aan hen overbrengt, wiens hart onrustig is - dan betreft het alleen dat deel, welk “geheimen van de Tora” betreft, d.w.z., de drie eerste sfirot en “het hoofd”, dat men slechts aan bescheiden personen doorgeeft en dan nog onder bekende voorwaarden; en in alle geschreven en gedrukte boeken over de Kabbala vindt je zelfs een vermelding erover, want dat zijn dingen, die de Antieke verborg, zoals in de Gmara gezegd is.

En omgekeerd: zeg, kan men dan in al deze heilige en bekende rechtvaardigen gaan twijfelen - de grootste der natie, de uitverkorenen van de uitverkorenen, zulken als de auteurs van boeken “het Boek van Jetsiera”, “het Boek van Zohar”, “Brajta” van rabbi Jisjmaël en rav Chai Gaon, en rabbi Chamai Gaon en rabbi uit Garmieza, en anderen Eersten (“Riesjoniem”) tot Ramban en Baal-haToeriem, en Baal-Sjoelchan-Aroech - tot de Vilna Gaon en Gaon uit Ljada, en andere rechtvaardigen, moge de herinnering aan hen allen gezegend zijn - van wie voor ons de hele open Tora uitgaat, uit de uitspraken waarvan wij leven en over verrichtingen te weten komen, welke verrichtingen men dient te verrichten, om genade in de ogen van de Schepper te vinden - immers allemaal schreven zij en drukte zij boeken over de wetenschap Kabbala.

En er is geen groter onthullen, dan de geschreven boeken; immers degene, die het schrijft, weet niet, wie zijn boek bestudeert - en misschien, G-d verhoede, de uitgesproken boosdoeners erin inzake doen, en indien het zo is, dan is er geen groter onthullen dan de geheimen van de Tora.

Maar hoe kan men zelfs eraan denken, dat deze heilige en zuivere wijzen zelfs de meeste kleinigheid ervan zullen overtreden, waarover in de Misjna en de Gmara uitvoerig geschreven is, dat men mag ze niet onthullen, zoals in het traktaat “Chagiega” en in “Ein dorsjien” gezegd is.

Hieruit is het duidelijk, dat alle geschreven en gedrukte boeken zijn ongetwijfeld smaken van de Tora, welke “de Antieke” (partsoef Atiek van de wereld Atsieloet) van het begin verborg, en vervolgens onthulde, zoals gezegd is: “Het verhemelte zal het voedsel smaken”. En er bestaat niet alleen geen verbod om deze geheimen te onthullen, maar integendeel, ze te onthullen is een groot Voorschrift, zoals in het traktaat “Pesachiem” (p. 119) gezegd is. En een beloning van degene, die weet ze te onthullen en onthult ze - is zeer groot. Want van het onthullen van dit licht aan velen - en met name aan velen - hangt de komst van de rechtvaardige bevrijder zo spoedig mogelijk en in onze dagen. Amen.

31

De argumentatie van het feit, dat de bevrijding van de hele mensheid van het verspreiden van het bestuderen van de Kabbala in massa’s afhangt, is in het boek Zohar beschreven (Tiekoenej Zohar, 30) - de vertaling vanuit het Aramees luidt: Tijdens het neerdalen van de Schepper in de toestand van verborgenheid, een gewaarwording van Hem, bezoekt alleen degenen, die zich met de Tora bezighoudt, omdat de Schepper bevindt zich onder hen.

Allen als dieren verslinden alles zonder onderscheid, en al hun als goed lijkende daden zijn alleen voor zichzelf , voor hun eigen voordeel. En zelfs degenen, die de Tora bestudeert, al het goed wat zij doen, dat is allemaal alleen omwille van zichzelf. In een zulke tijd verwijdert de Schepper zich en keert niet terug.

En de reden daarvoor is, dat degenen, uit de Tora een droge leer maken en wensen de Kabbala niet te leren - juist zij roepen het verdwijnen van de hoge wijsheid op. Het belangrijkste is liefde en ontzag, in het goed en in het kwaad, liefde niet omwille van een beloning.

32

Een mens vervult de Voorschriften en bestudeert de Tora, omdat hij hoopt daarvoor een beloning te ontvangen. In een zulk geval heet zijn studie dienstmeid, omdat deze bezigheid geen ware bezigheid is, die vereist is. Immers hij vervult ze omwille van het ontvangen van een beloning, zoals ook voor elk werk in onze wereld. Maar anders kan hij toch niet doen, omdat hij bevindt zich nog in een niet-gecorrigeerde toestand. Waarom heet zijn bezigheid dan “dienstmeid”?

33

Omdat het toegestaan is om zich met de Tora in de toestand “lo liesjma” bezig te houden, wanneer hij zijn voordeel beoogt alleen daarom, omdat van “lo liesjma” kan men tot “liesjma” overgaan, want het licht van de Tora corrigeert de mens tot een gelijkenis aan de Schepper.

Daarom heet de studie “lo liesjma” dienstmeid, welke zich met een voorafgaand werk bezighoudt ter zuivering van een mens van het egoïsme voor haar meesteres, d.i. een gewaarwording van de Schepper, welke gewaarwording de mens zal gaan voelen, wanneer hij tot “liesjma” zal komen.

Dan zal ook de dienstmeid, zijn bezigheid in “loe liesjma”, als meesteres geacht zal worden, omdat deze bezigheid hoewel ook met egoïstische intenties was, hem tot “liesjma” bracht, en deze voorafgaande fase van de correctie heet de wereld Asieja.

Maar indien hij nog geen vol geloof verkreeg, de Tora leert en Voorschriften alleen daarom vervult, omdat de Schepper hem verplicht - van een zulke studie en het vervullen van Voorschriften zal het corrigerende licht van de Tora tot een mens niet komen, omdat zijn ogen zijn bedorven, en zij veranderen het licht in duisternis.

Een zulke toestand van de mens heet onreine dienstmeid, omdat met haar hulp hij nooit “liesjma” zal bereiken, al zijn inspanningen gaan tot haar weg, voor zijn egoïstische doeleinden.

Er is een groot verschil tussen degenen, die tot de Schepper wensen toenaderen, terwijl zij de aan Hem gelijken eigenschappen verkrijgen, en degenen, die de Tora bestuderen en Voorschriften punctueel vervullen alleen in handeling, en over de intentie zeggen zij, dat het is toch gezegd (tr. Psachiem 50:2): “Altijd dient de mens zich met de Tora en Voorschriften ook “lo liesjma” bezig te houden, omdat van “lo liesjma” zal hij tot “liesjma” komen.

Daarom schenken zij geen aandacht op de intentie “liesjma”, maar achten, dat die uit zichzelf zal komen. En alle krachten besteden zij alleen aan het vervullen in handeling, bovendien met grote aanvullingen en verbiedende beperkingen, dan de overigen. Hun houding tot de intentie is gelijk aan alle overigen, die wachten, dat de correctie “liesjma” zal tot hen uit zichzelf komen.

Zulke mensen denken, dat in hen een groot geloof is, dermate, dat zij dat met andere kunnen delen, waarbij door het ontvangen door hen van hun begrippen van het geloof, zullen zij even volmaakt en gelukkig zullen worden als zij. Degenen echter, die, terwijl zij de Tora en Voorschriften vervullen, alleen één ding wenst te bereiken, de enige wens opdat die bij hen de enige zal zijn - om alles alleen omwille van de Schepper te doen, en niet voor hun eigen egoïsme. Zij verifiëren zich onophoudelijk, of zij zich volledig aan de Schepper weg kunnen geven, en dan ontdekken zij het ontbreken van het geloof in die mate.

En hoewel zij voortdurend vooruitgaan, terwijl zij hun geloof vergroten, ontdekken zij een aanhoudend tekort aan krachten en het geloof om al hun gedachten en wensen aan de Schepper weg te geven. Daarom verzoeken alleen degenen, die de waarheid zoeken, om het geloof.

34

Er bestaat een voorwaarde voor het neerdalen van het licht van de wijsheid (or chochma): vóór alles dient men van boven het licht van barmhartigheid (or chassadiem) aan te trekken. Dat kan met doen met behulp van altruïstische inspanningen in de Tora, waarbij men bestudeert en vervult zonder persoonlijk voordeel, “liesjma”. En na door zijn altruïstische inspanningen het licht van barmhartigheid te hebben opgeroepen, ontvangt een mens het licht van de wijsheid (or chochma), dat zich in het licht van barmhartigheid inkleedt, en dit licht heet Bevrijder (Masjiejach).

D.w.z., alles hangt van inspanningen in de Tora “liesjma”, die het licht van barmhartigheid verwekt, na het inkleden waarin daalt het licht van de wijsheid neer.

35

Indien in de toestand van het niet-gewaarworden van het geestelijke (verbanning), wanneer een mens zich met de Tora en Voorschriften “lo liesjma” bezighoudt, een mogelijkheid bestaat om “liesjma” te bereiken, dan bevindt de gewaarwording van de Schepper (meesteres, sjchiena) zich onvoelbaar rondom hem. Onvoelbaar - omdat hij “liesjma” nog niet bereikte, maar in de toekomst zal die ongetwijfeld duidelijk verschijnen, de aanwezigheid, de gewaarwording van de Schepper, zal uit de ballingschap uitkomen.

Maar voorlopig zuivert het licht van de Bevrijder, het licht van de Masjiejach, een mens geleidelijk van het egoïsme, terwijl het hem omringt en aanspoort om tot “liesjma” te komen, zoals is gezegd: “Het licht keert tot zijn Bron terug”.

Maar indien in de mens het geloof ontbreekt, dan is er geen verborgen licht van de Tora in zulke bezigheid, die tot “liesjma” leidt, dan daalt op de mens het licht van de Bevrijder niet, omdat de onreine dienstmeid ontneemt alle vruchten van zijn inspanningen voor zichzelf en daarmee de ware meesteres beërft.

Maar hoewel degenen, die de open Tora bestuderen niet gedijen, omdat geen licht van de bevrijding erin aanwezig is (niet omdat in de open Tora geen licht is, maar omdat gezien de zwakheid van de mens is hij niet in staat om dit licht uit de open Tora uit te halen), omdat zij niet in staat zijn “liesjma” te bereiken als gevolg van de beperktheid van hun verstand (zie p. 16).

Wij hadden met behulp van de Kabbala gevorderd kunnen zijn, omdat het licht, dat zich in haar bevindt, rechtstreeks in handelingen van de Schepper ingekleed is, in de namen van geestelijke objecten (zie p. 155). Wij zouden gemakkelijk tot een zulke “lo liesjma” kunnen overgaan, waaruit men tot “liesjma” komt, wanneer het licht van de Bevrijder op hen neerdaalt, zoals is gezegd: “Het licht doet tot zijn Bron terugkeren”. Zij wensen dat in geen geval, zij streven niet naar het bestuderen van de Kabbala, weigeren dat te doen onder allerlei voorwendselen, en daarom verdwijnt het licht van de Bevrijder voor altijd.

Met andere woorden, op degenen, die zich met de Tora bezighouden in de toestand van een volledige “lo liesjma” en denkt er niet aan, dat “lo liesjma” dient hen tot “liesjma” te brengen, daalt geen licht van de Bevrijder neer, dat opwekt om tot “liesjma” te komen.

36

Uit het boek Zohar volgt, dat degenen, die de Tora bestuderen, zullen een uitwerking van het verborgen licht op zich niet opwekken, - het licht van barmhartigheid en liefde - totdat de intenties van studerenden een eigen voordeel najagen en hun intentie in “omwille van de Schepper” veranderen.

Daarom zijn al ons leed, zowel persoonlijk, als algemeen menselijk, dat ons bestaan vult, zal alleen tot dat moment duren, wanneer wij de Tora “liesjma” waardig bevonden zullen worden. en zodra wij een zulke toestand zullen bereiken, terstond zal ons het licht van liefde en barmhartigheid zal verschijnen, in wiens kracht is om ons tot de bevrijding te brengen.

Maar het is onmogelijk, om tot een zulk niveau van zuivering voor massa’s te komen zonder het bestuderen van de Kabbala, omdat dit het meest eenvoudige en betrouwbare middel van de correctie, zelfs voor de meest achtergebleven, immers de Kabbala - de meest dicht voor de Schepper is, en daarom is eenieder in de wereld in staat om haar met behulp van de Schepper te bevatten, terwijl het bestuderen van het open deel van de Tora, kan als middel van de correctie alleen voor bijzonder bekwamen zijn en dan nog bij bijzondere inspanningen, maar in geen geval voor massa’s.

Enfin, de nietigheid van tegenspraak in p. 1 tegen het bestuderen van de Kabbala kwam nu aan het licht, alsmede dat de Kabbala helemaal geen engelen in de hemel bestudeert, maar integendeel, het bestuderen van de Kabbala is in het geheel niet een afgetrokken en niet een abstracte bezigheid, als het bestuderen, dat niet bij het vervullen van Voorschriften van open delen van de Tora thuishoort, maar door het bestuderen van de Kabbala bevat de mens het doel van de schepping, omdat door haar te bestuderen roept hij op zich het neerdalen van het licht van de Schepper op, het licht van de Masjiejach-de bevrijder, dat trekt de mens van onze wereld uit, van het egoïsme, in de geestelijke, altruïstische werelden, welk licht hem zuivert, hem tot de Bron terug doet keren, dat hem door een steeds groter wordende gelijkenis naar eigenschappen met de Schepper doet naderen, en welk licht de mens geleidelijk tot volmaaktheid brengt.

37

Uit het verleden zijn enkele gevallen bekend, wanneer de bezigheid met de Kabbala brachten een mens tot ongeloof. Daar zijn twee reden voor:

a) zij schonden de aanwijzingen van de wijzen over de toelaatbare grenzen van het onthullen, zij onthulden ontoelaatbare, d.i. de geheimen van de Tora.

b) zij begrepen datgene, wat in de Kabbala bestudeerd wordt in de vorm van verdinglijke, materiële beelden van onze wereld, waardoor zij het verbod schonden van “Gij zult u geen afgod maken”, d.i. zij stelden zich afgetrokken geestelijke objecten voor in de vorm van objecten van onze wereld.

Als gevolg daarvan vreesden de mensen en wilden geen Kabbala te leren, en daarom ontstond er een onbreekbare muur rondom de Kabbala bijna gedurende 20 eeuwen. En dat komt, omdat boeken van de Kabbala vol van materiële termen waren, en men vreesden, dat een beginner zich het geestelijke in de vorm van het materiële zou gaan voorstellen, waardoor hij het verbod “Gij zult u geen afgod maken” zou overtreden, waarmee hij het correcte begrijpen van het geestelijke volkomen zou vertekenen.

En dat is als gevolg van het aanduiden van geestelijke objecten met benamingen uit onze wereld, zulke als gezicht, rug, coïtus, omhelzing, kus, e.d., maar die niet in hun ware geestelijke betekenis verklaard zouden worden. Daarom stelde rabbi Ashlag in zijn commentaar bij het boek Zohar en boeken van AR”I voor, om alle inspanningen te doen voor het scheiden in voorstellingen van een studerende van geestelijke objecten van materiële, om te helpen een correcte voorstelling over de geestelijke wereld bij een studerende te vormen, welke voorstelling afgetrokken is van begrippen plaats, tijd, omvang en beweging.

38

De ware intentie van de mens in al zijn verrichtingen dient omwille van de Schepper te zijn, in een zulk geval heet die “liesjmo” (heb. let. “omwille van Hem - vert.). Waarom heet de correcte intentie bij het bestuderen van de Tora “liesjma” (heb. let. “omwille van haar” - vert.), d.i. omwille van de Tora, en niet “liesjmo”, omwille van de Schepper? Waarom is de intentie omwille van de Schepper niet voldoende, en dient ook nog die van “omwille van de Tora” te zijn?

39

De Tora heet leven, omdat degene, die de Tora vindt, vindt het leven (Misjlej 4, 22; Dvariem 32, 47). Indien een mens daarom in de Tora het leven, het geluk, de volmaaktheid vindt, dan heet zijn Tora “liesjma”.

Indien een mens van plan is om van de Tora het geestelijke leven, geluk, de volmaaktheid te ontvangen, maar hij leert dat voor aardse voordelen, dan brengt zijn bezigheid met de Tora hem het tegenovergestelde van het geestelijke, omdat hij zich met de Tora “loe liesjma” bezig, zoals is gezegd (tr. Taaniet 7:1): “Hij, die zich met de Tora “lo liesjma” bezighoudt, wordt zij tot een dodelijk gif; en voor hem, die zich met de Tora “liesjma” bezighoudt, wordt zij tot een levenselixer”.

Maar hoe kan de Tora van de Schepper een dodelijk gif zijn? Indien een mens zich met de Tora bezighoudt zonder het eisen, als gevolg van zijn bezigheid ermee, van het geestelijke verheffen, van een gewaarwording van de Schepper, d.i. de correctie van zijn natuurlijk egoïsme, d.w.z., dat hij van de Tora niet datgene eist, waarvoor zij aan de mens in onze wereld is overhandigd, dan verandert de Tora voor hem in het dodelijke gif.

40

De wijzen plachten te zeggen (tr. Megiela 6,2): “Hij streef en vond - geloof; hij streef niet en vond - geloof niet”. Dat is logisch. Maar waarom is het gezegd “vond”? Immers, degene, die inspanningen levert om een bepaald resultaat te bereiken, verdient dat door zijn inspanningen en niet vindt.

Het woord “vindt” wordt gebruikt, wanneer een mens onverwachts datgene ontvangt, wat hij helemaal niet verwachtte, wanneer er generlei verband is tussen zijn bezigheid en datgene, wat hij verwachtte te ontvangen. Zelfs in onze wereld dient een mens inspanningen te leveren om het gewenste te ontvangen.

Maar waarom schiep de Schepper de schepping zodanig, dat zonder inspanningen men niets kan bereiken? Omdat de Schepper wenst een geweldig geschenk aan de mens te geven, Hij zorgt ervoor, dat de mens dit geschenk waardeert en bewaart. Een mens bewaart alleen datgene, wat voor hem belangrijk is, waar hij een behoefte aan heeft!

Om van alle genietingen in een traktatie te merken, dient een mens een grote wens, een grote trek te hebben, dient ’t leed door het ontbreken van het gewenste te gewaarworden. Zoals men in het eten kruiden erbij toevoegt, maar niemand zal verontwaardigd zijn waarom men ’t leed bij de wens voor het eten vergroot, omdat hier gewaarwordt hij terstond - juist dankzij ’t leed - een genieting van het zich vullen met dit leed.

Daarom is tevens een voorafgaande periode van het lijden, van het streven, van wensen nodig. Deze wensen ontstaat alleen als gevolg van inspanningen. En in die mate, waarin een mens streeft om de Schepper in de toestand van verborgenheid te gewaarworden, gewaarwordt hij de behoefte in de Schepper en in Zijn hulp.

En zodra zijn wens een vereiste grootte zal bereiken, zal de Schepper hem direct helpen, omdat die mens zal reeds in staat zijn om het geschenk van de Schepper te bewaren en te waarderen. Daarom is het gezegd, dat een genieting alleen volgens een grootte van ’t leed door zijn ontbreken onthuld wordt, want ’t leed is juist die plek, waar een mens vervolgens een genieting zal ontvangen.

(Maar indien het gezegd is: “Hij streef niet en vond - geloof niet”, waarom bestaat dan een zulk begrip als verzoek, gebed? Kan een mens soms verzoeken, in plaats van nodige inspanningen te doen? Indien een mens in zijn hart aan de Schepper zal kunnen beloven, om Hem een vereiste hoeveelheid inspanningen te leveren na het onthullen van de Schepper aan hem, dan ontvangt hij hulp in de vorm van het onthullen van de Schepper).

41

Waar kan men de Schepper vinden? - het boek Zohar antwoordt, dat men kan de Schepper alleen in de Tora vinden, omdat alleen in de Tora verbergt Hij zich. Maar het dient toch anders te zijn: in alle objecten van onze wereld verbergt de Schepper zich, en juist in de Tora onthult Hij zich aan degenen, die Hem zoeken? Hoe kan men Hem alleen daar vinden, waar Hij zich verbergt?

De Schepper verbergt zich achter alle objecten en handelingen van onze wereld, maar alleen in de Tora verbergt Hij zich zodanig, dat degenen, die wensen, kunnen Hem vinden, kunnen beginnen Hem te gewaarworden. En de verborgenheid van de Schepper in de Tora betekent, dat een mens, door de Tora te bestuderen, een wens ontvangt om de Schepper te vinden, en dan onthult Hij zich in zijn gewaarwordingen. Zoals is gezegd: “Degene, die Mij zoekt, zal Mij vinden”.

Hoe kan het zijn, dat een mens, terwijl hij begrijpt, dat er niets volmaakter en meer waardevol is, dan het toenaderen tot de Schepper, lui is om alle nodige inspanningen daarvoor te leveren? Het gaat erom, dat hij alle inspanningen wenst te leveren, maar hij is bang voor een oorlog met onreine krachten, met zijn egoïsme, welke krachten terstond in opstand komen, zodra een mens inspanningen in de nodige richting begint te leveren.

Maar wie kan dan zijn egoïsme, zijn natuur, overwinnen, terwijl hij over generlei andere krachten beschikt, behalve egoïstische? De enige redding van de mens bestaat daarin, om zich te herinneren: “Er is niemand, behalve Hem”, er is niemand, behalve de Schepper, er is geen andere kracht en wil in de wereld, alles wordt alleen door de Schepper zelf gedaan!

Maar zodra hij dat zich herinnert, ontstaat er in hem een twijfel of hij op de juiste weg is. Dan herinnert hij zich, dat “De ziel van de mens leidt hem” en hij zal later begrijpen, dan hij op de juiste weg is.

Er ontstaat een volgende twijfel: want het is gezegd: “Niet eenieder die de Schepper wenst kan Hem bereiken” e.d. D.w.z., indien een mens in zijn ziel geen toenadering tot de Schepper wenst te maken, zal hij in zichzelf duizenden allerlei rechtvaardigingen ervoor vinden.

Maar degene, die de hele hoeveelheid en kwaliteit van de vereiste inspanningen wenst te geven, treedt anders op: hij overtuigt zichzelf, dat vele het doel van de schepping bereikten, dat er een nut bestaat van inspanningen, omdat in het geestelijke niets verdwijnt, e.d. En juist hij bereikt het doel, en alle overigen verlaten de wereld zoals zij ook erin kwamen!

42

Er bestaat slechts één reden voor onze dermate verre verwijdering van de Schepper, als gevolg waarvan wij Zijn wensen en aanwijzingen geringschatten. En deze reden is de bron van al ons leed en ziekten, van al onze opzettelijke en niet-opzettelijke voortdurende overtredingen.

En aangezien deze reden één is, dan zullen wij bij diens verdwijning onmiddellijk van al het leed, ziekten, ellende bevrijd worden en zullen wij waardig bevonden worden om ons met heel ons hart met de Schepper samen te vloeien. De reden hiervan is in ons onbegrepen besloten, van hoe de Schepper Zijn schepselen bestuurt, wij begrijpen de Schepper gewoon niet!

43

Indien de Schepper Zijn bestuur evident zou tonen, dan zou, bijvoorbeeld, degene, die iets gegeten zou hebben, wat verboden is - direct zou stikken, en hij, die een Voorschrift vervulde - die zou een gigantische genieting terstond gewaarworden. Wie zou dan over het verbodene denken, terwijl hij zou weten dat hij met zijn leven riskeert, evenmin als bij een mens een gedachte kan opkomen om in een vuur te springen.

En wie zou het vervullen van Voorschriften achterlaten, indien hij zou weten welke gigantische beloning hem te wachten staat, evenmin als een mens vóór een enorme genieting stil kan staan. Hieruit volgt, dat indien het bestuur van de Schepper evident zou zijn, dan zouden al Zijn schepselen absolute rechtvaardigen zijn.

44

Daarom is het duidelijk, dat het ontbreekt ons alleen aan een gewaarwording van het bestuur van de Schepper. En indien wij Zijn bestuur evident zouden gewaarworden, dan zouden allen Zijn wensen vervullen, allen zouden rechtvaardigen zijn, van de Schepper zouden houden met een absolute liefde, het zou als een grote eer geacht worden om tot de Schepper te naderen, met Hem met de hele ziel en het hart voor altijd samenvloeien, waarbij men van Hem voor geen ogenblik afscheid zou nemen, als met de Bron van de allergrootste genieting in de wereld.

Maar aangezien er geen evidente bestraffing en beloning zijn, worden de zondaars niet direct bestraft en de rechtvaardigen worden niet in het oog lopend beloond, maar integendeel, het lijkt ons, dat juist zondaars gedijen, en rechtvaardigen lijden, en slechts enkelingen tot het beseffen van het hoge bestuur komen, zoals is gezegd: “Duizend komt te leren, maar slechts één komt tot het licht uit”.

Daarom is het begrijpen van het bestuurssysteem van de Schepper vormt die pool, juist rondom welke onze goede of slechte houding tot de realiteit gewekt wordt.

45

Het bestuur van de Schepper wordt door een mens in verborgenheid of evident gewaargeworden. Bovendien, er zijn twee trappen, twee gewaarwordingen door een mens van het verborgen bestuur en twee trappen, twee gewaarwordingen door een mens van het evidente bestuur.

De geestelijke groei van de mens verloopt verplichtend langs deze 4 trappen van het bevatten van het bestuur:

Het verborgen bestuur: 1. Dubbele verborgenheid van de Schepper; 2. (Enkele) verborgenheid van de Schepper.

Het evidente bestuur: 3. Het bestuur door beloning en straf. 4. Het eeuwige bestuur.

46

Een evidente gewaarwording van de Schepper heet Zijn gezicht, en Zijn verborgenheid, het niet-gewaarworden van de Schepper heet Zijn rug. De Schepper bestuurt de mens altijd, maar indien de mens het bestuur van de Schepper niet gewaarwordt, dan wordt het bepaald, dat de Schepper zich met Zijn rug tot de mens bevindt. Indien de mens echter de Schepper, Zijn bestuur gewaarwordt, dan wordt het bepaald, dat de Schepper zich met het gezicht tot de mens bevindt.

47

Zoals ook in onze wereld het geval is, indien een mens een bekend gezicht ziet, dan herkent hij dat onmiddellijk, en indien hij alleen een achterkant, de rug ziet, dan kan hij zich vergissen, hij twijfelt, wellicht is dat zijn bekende niet. De Schepper is absoluut goed, en van Hem gaat alleen het aangename uit.

Daarom, wanneer de Schepper met een mens goed is, wordt dat als het openen van Zijn gezicht aan de mens bepaald, omdat de mens ziet en gewaarwordt, dat het de Schepper is, die zich tot hem zo verhoudt en hem bestuurt in overeenstemming met Zijn eigenschap van het absolute goed.

48

Maar wanneer een mens het lijden, een ellende en ziekten ontvangt, dan wordt het als de rug van de Schepper bepaald, omdat Zijn gezicht, d.i. Zijn goedheid, verborgen is. Immers het past bij de absoluut goede Schepper een zulke houding ten aanzien van de mens niet. En omdat het lijkt, of de mens de Schepper van achteren ziet, kan hij zich vergissen: misschien is dat iemand anders, en niet de Schepper hem bestuurt.

In een zulk geval is een grotere inspanning van de mens nodig in het geloof in de Schepper, in Zijn bestuur, in datgene, dat het leed, dat door hem gewaargeworden wordt, hem door de Schepper als bestraffing gezonden wordt, omdat het moeilijk is om Hem van achteren te herkennen. En een zulke gewaarwording, om precies te zijn, het ontbreken van een gewaarwording van de Schepper, heet Zijn gewone verborgenheid.

49

Maar indien het leed, een ellende en ziekten toenemen, dan roept het een dubbele verborgenheid van de Schepper op, d.w.z., zelfs Zijn rug ziet de mens niet, wat betekent, dat hij berhaupt niet gelooft, dat het de Schepper is, die toornig wordt en hem bestraft, maar betrekt datgene, wat zich met hem voordoet op het toeval, op de natuurwetten (wat heet het ontkennen van de Schepper en het zich wenden tot afgoden) en komt tot een volledige ontkenning van het bestuur van de wereld door de Schepper door beloning en bestaffing.

50

Dan beseft de mens eveneens als bij een gewone verborgenheid, dat hij de Schepper niet gewaarwordt, maar hij gelooft in het bestuur van de Schepper door beloning en bestraffing, het gelooft, dat hij het leed ondervindt als gevolg van zijn verwijdering van de Schepper, als gevolg van zijn zondigen, wat bepaald wordt alsof hij de Schepper ziet, maar alleen Zijn rug. En daarom heet het een eenvoudige verborgenheid - een verborgenheid van het gezicht van de Schepper, omdat in plaats van het gezicht, d.w.z., van het goed, zendt Hij de mens het leed.

(Het ontvangen van een genieting of het weggeven van een genieting heet gezicht. Een omgekeerde handeling, niet geeft, noch ontvangt, heet rug. Daarom bevindt een mens, die zijn weg naar de Schepper begint, zich in een toestand “rug tot rug”, waarbij hij nog geen ware wensen heeft om datgene, wat de Schepper hem wenst te geven, te ontvangen.

Indien hij een gewaarwording van de Schepper, de hoge genieting in zijn wensen zou ontvangen, dan zou hij terstond voor zichzelf beginnen te ontvangen, omdat het licht van een genieting van de altruïstische bron uitgaat, en daarom kan hij zich niet in een egoïstische wens bevinden.

Indien een mens geleidelijk met deze voorwaarde eens wordt, wenst een genieting voor zichzelf niet te ontvangen, en de Schepper geeft een gewaarwording van Zichzelf niet, dan heet een zulke toestand “rug tot rug”).

51

Enfin, in een gewaarwording door een mens van de verborgenheid van de Schepper zijn er twee toestanden: de verborgenheid van de Schepper - de verborgenheid van het gezicht, maar hij ziet de rug, d.i. een geloof in het bestuur van de Schepper leeft bij hem nog, het geloof in datgene, dat het Hij is, die hem het leed, als bestraffing zendt.

Aangezien het moeilijk is om de Schepper al maar vanaf de rug te herkennen, d.w.z., door het lijden te ontvangen, omdat het hem tot twijfels in het voorhanden zijn van het bestuur leidt, alsmede tot het overtreden van het vervullen van Zijn wil [leidt], heet de mens in een zulke toestand een niet-volledige zondaar.

Een niet-volledige zondaar heet hij daarom, omdat zijn overtredingen lijken op misstappen, op niet-bedoeld zondigen, op onwillekeurige vergissingen, omdat zij plaatsvinden als gevolg van veel leed, dat in hem twijfels in de Schepper oproept, en Zijn bestuur, maar in het algemeen gelooft hij in beloning en bestraffing.

52

De dubbele verborgenheid van de Schepper - dat is de verborgenheid niet alleen van het gezicht, maar tevens van de rug, d.i. hij gelooft niet in beloning en bestraffing, en zijn overtredingen worden als bewuste, als met boze bedoelingen, bepaald. En hij heet de volledige zondaar, omdat hij gewaarwordt, dat de Schepper de schepselen berhaupt niet bestuurt, hij gelooft in andere krachten, die de wereld zouden besturen, wat “het zich wenden tot afgoden” heet.

Enfin:

a) Een verborgenheid van de Schepper (een gewone verborgenheid) betekent, dat de mens gelooft, dat de Schepper de wereld door Zijn omgekeerde zijde, d.i. door het leed, regeert. Omdat de mens op die manier het Bestuur van de Schepper gewaarwordt, gewaarwordt niet het gezicht van de Schepper, maar Zijn rug, d.i. hij ziet het absolute goed, dat van de Schepper uitgaat, niet.

En dat is juist een verborgenheid, een verborgenheid van de goedaardigheid, van het ware goede bestuur, omdat de mens het lijden gewaarwordt. Maar toch gelooft hij, dat het niemand anders (zoals het toeval, de natuur, de omgeving), dan de Schepper zelf op die manier hem bestuurt. Alleen wordt het door hem niet als de ware eigenschap van de Schepper - “het goed zijn”, gewaargeworden.

b) Een dubbele verborgenheid van de Schepper (een verborgenheid van verborgenheid) betekent, dat van de mens zelfs de rug van de Schepper verborgen is. D.w.z., de verborgenheid is dermate groot, dat het voor de mens onmerkbaar is, dat het een verborgenheid, d.i. hij ziet niet, dat het de Schepper is, die, door Zich te verbergen, hem bestuurt. En daarom heet dat een verborgenheid van een verborgenheid.

53

Al het werk in een vrije uitvoering van de Tora en Voorschriften, een uitvoering ervan door zijn wilsbesluit, heeft juist plaats in de toestand van een verborgenheid van de Schepper, in een eenvoudige én in een dubbele, omdat het bestuur van de Schepper is niet evident en men kan Hem alleen in een verborgenheid van het gezicht, vanuit de rug, zien.

Zoals degene, die zijn bekende van achteren ziet, wellicht is dat zijn bekende helemaal niet. Zo ook een mens, die zich in een gewaarwording van een verborgenheid van de Schepper bevindt, hij verkeert onophoudelijk in twijfel, in een toestand van een vrije keuze: om de wil van de Schepper te vervullen of te schenden.

Zijn wensen zijn van een eenvoudige verborgenheid van de Schepper, omdat het leed leidt tot twijfel in het bestuur van de Schepper, wanneer twijfels als misstappen eruitzien, of van een dubbele verborgenheid van de Schepper, wanneer twijfels als overtredingen eruitzien.

Maar hoe dan ook, in een eenvoudige of in een dubbele verborgenheid, gewaarwordt een mens een groot leed en een noodzaak om grote inspanningen te leveren ter versterking van het geloof in de Schepper en in Zijn bestuur.

En over die periode is gezegd (Kohelet, 9): “Alles, wat gij kunt doen - doe!”, d.i. doe maximale inspanningen om in de Schepper en in Zijn goed bestuur te geloven, omdat de mens zal geen onthullen van het gezicht van de Schepper bereiken, d.i. een gewaarwording van het goed, van geestelijke genietingen, hij zal niet zien hoe de Schepper door het absolute goed de hele wereld bestuurt, vóórdat hij zal moeite aan de dag brengen en alles zal doen, wat in zijn krachten is, vóórdat hij het hele voor hem voorbestemde werk zal afmaken in zijn vrije keuze om in de Schepper en in Zijn goed bestuur te gaan geloven.

En pas daarna opent de Schepper hem Zijn gezicht. Juist in de toestand van een verborgenheid van de Schepper, wanneer een mens een verborgenheid gewaarwordt, bestaat een aanwijzing om een Voorschrift van een vrije keuze te vervullen, d.w.z., een mens dient zijn twijfels te overwinnen en alleen datgene te verkiezen, te geloven, dat alleen de Schepper hem bestuurt.

En een beloning voor het vervullen van een Voorschrift van de vrijheid van de wil is evenredig aan het lijden in de toestand van een verborgenheid. Omdat een verborgenheid, dat de Schepper de hele wereld met het absolute goed bestuurt, plaatst de mens in twijfels, maar in werkelijkheid de houding tot hem van de Schepper is absoluut goed tevens op het gegeven moment, wanneer hij groot leed gewaarwordt.

En in die tijd dient de mens tegen zichzelf te zeggen, dat alles, wat de Schepper doet, doet hij voor mijn heil, met een absolute liefde en een goedaardige intentie, en dat al het leed is voor mijn voordeel. Maar in de toestand van een dubbele verborgenheid verkeert een mens in twijfel: bestaat er berhaupt een verborgenheid van de Schepper? Misschien is de wereld toch aan zichzelf overgelaten? Zoals filosofen beweren, dat hoewel de Schepper de wereld schiep, liet Hij haar aan zijn lot over en bestuurt haar niet.

Juist tijdens een verborgenheid, van een eenvoudige of een dubbele, bestaat de vrijheid van de wil, van de keuze, wanneer een mens door zijn inspanning zijn twijfels kan overwinnen, welke twijfels uit het leed en veelvuldige uiterlijke zorgen ontstaan, om te geloven, dat dit allemaal met een goed doel door de Schepper gezonden wordt.

Een grootte van een beloning wordt bepaald in overeenstemming met een grootte van het leed, dat in toestanden van een verborgenheid van de Schepper gewaargeworden wordt, wanneer hij zijn zwakheden en twijfels in het bestuur dient te overwinnen, zijn geloof in de Schepper en Zijn bestuur dient te versterken, wanneer, terwijl hij enorme pijnen gewaarwordt, zich dient voor te stellen, dat het voor zijn heil door de Schepper gezonden wordt met een absoluut goed doel en een gigantische liefde.

En een beloning is het opengaan van het gezicht van de Schepper en het open ontvangen door de mens van zijn Schepper van het allerbeste, wat met name het gezicht van de Schepper heet.

Als gevolg daarvan wordt de mens waardig bevonden om met zijn eigen ogen te gewaarworden, hoe de Schepper de hele wereld met een absoluut goed voor al Zijn schepselen bestuurt.

54

Maar nadat de Schepper ziet, dat de mens alles beëindigde, wat hij zelf met inspanningen van zijn vrije keuze kon verrichten en in zijn versterking in het geloof in de Schepper, helpt de Schepper hem, en de mens wordt het opengaan van het gezicht van de Schepper waardig geacht, van een gewaarwording van Zijn evident bestuur. Het belangrijkste is, dat de mens dient te geloven, dat de Schepper geeft de hele wereld alleen het goed.

En dat dit goed in de Tora en in het gebed ingehuld. D.w.z., dat elk woord in de Tora en elk woord in het gebed, elk vers in psalmen, in zich het hoge licht verbergen. En zodra het hoge licht aan de mens geopenbaard wordt, gewaarwordt hij een gigantische genieting, ongekend grotere, dan alle genietingen van onze wereld.

Daarom dient de mens te geloven, dat het licht van de Schepper en een hoge genieting in de Tora en Voorschriften zijn verborgen. Maar de mens dient tot de Schepper terug te keren (tsjoeva), d.w.z., de Schepper met zijn wensen te evenaren, en door deze gelijkenis van wensen te naderen, tot aan de samenvloeiing met de Schepper.

En in die mate van de gelijkenis naar eigenschappen van de mens met die van de Schepper onthult de Schepper zich juist in de mens, in die mate gewaarwordt de mens in zich het licht van de Schepper, dat van hem vroeger in de Tora en Voorschriften verborgen werd, waar tegenover alle genietingen van onze wereld (genietingen, die door alle mensen gedurende de hele geschiedenis van de mensheid vanaf het begin van de wereld en tot haar einde, d.i. de hoeveelheid van een genieting, die door de Schepper voor genietingen van allen in onze wereld toebedeeld werd), niet meer dan een vonkje zijn.

Als gevolg daarvan komt de mens tot een volledige samenvloeiing met de Schepper, keert hij met zijn wensen tot de Schepper en vloeit door de gelijkenis qua eigenschappen met de Schepper samen, met heel zijn hart en met zijn hele ziel, omdat, natuurlijk, verlangt hij ernaar, als gevolg van het onthulde bestuur, omdat hij met zijn ogen ziet, met al zijn gevoelens gewaarwordt, dat de Schepper al Zijn schepselen bestuurt met een absoluut goed bestuur, waardoor in de mens een gigantische liefde tot zijn Schepper verwekt wordt.

55

Deze terugkeer tot de Schepper en het bevatten van Zijn bestuur vindt langs twee volgende trappen:

De eerste - dat is een volledige bevatting van het bestuur door beloning en bestraffing, wanneer bij het uitvoeren van een Voorschrift een mens een beloning ziet, die voor hem in de toekomstige wereld voor het uitgevoerde Voorschrift voorbeschikt is. Daarbij gewaarwordt hij een geweldige genieting tijdens zijn uitvoering in deze wereld, en tevens beseft een bestraffing voor elke overtreding, die hem na zijn dood te wachten staat en terstond bij zijn overtreding gewaarwordt hij het leed in deze wereld.

Natuurlijk, dat degene, die een gewaarwording van het bestuur door beloning en bestraffing bereikt, is daarin overtuigd, dat hij niet meer zal zondigen, zoals een mens overtuigt is, dat hij zich geen opzettelijke schade berokkenen, die hem een groot leed brengen.

Hij is tevens overtuigd, dat hij het onmiddellijke uitvoering van een Voorschrift niet nalaten, wanneer zich een mogelijkheid zal voordoen om het uit te voeren, zoals een mens overtuigd is, dat hij een gigantische genieting van deze wereld of een mogelijkheid van een grote winst niet voorbij zal laten gaan.

In de handschriften van rabbi J. Ashlag ontdekte ik een beschrijving van een verborgenheid en het opengaan van het gezicht van de Schepper. Volgens de hieronder beschreven gewaarwordingen van de omgeving in gevoelens, in verbeelding en het begrijpen van de mens, kan men in een of andere mate daarover te beoordelen, in hoeverre het door ons waarneembare beeld van de ons omringende wereld en onszelf subjectief is en generlei verband met de ware toestand heeft van datgene, wat zich in ons en buiten ons bevindt.

Aan de lezer zal duidelijk zijn, dat alleen van de innerlijke geestelijke toestand van de mens afhangt, hoe hij de omringende wereld zou en zichzelf zien. Bovendien, deze afhankelijkheid is dermate direct, dat bij een verandering van de innerlijke geestelijke toestand van de mens van een verborgenheid in het opengaan van het gezicht van de Schepper is juist omgekeerd, hij gewaarwordt, neemt hij waar, begrijpt hij en ziet in de hem omringende en in zichzelf het volkomen tegenovergestelde.

Al onze waarneming zowel onszelf, als ook van al het omringende, hangt volkomen alleen van datgene af, in hoeverre de Schepper Zich aan ons onthult, in welke mate is Zijn licht op ons onvoelbaar of evident werkzaam:

Het beeld van een eenvoudige verborgenheid van de Schepper: het gezicht van de Schepper is van de mens verborgen, d.i. de Schepper gedraagt zich met een mens niet in overeenstemming met Zijn naam “Goede en Barmhartige”, maar integendeel, omdat een mens van Hem het leed ontvangt, voortdurende in tekort van inkomsten verkeert, in schulden en in afhankelijkheid van vele zijn leven daardoor getemperde factoren, vol zorgen en het zoeken naar het noodzakelijke voor elke dag, of dat hij van ziekten lijdt en veracht allen, dat alles, wat hij voornemens is te doen en begint te doen - beëindigt in mislukking en hij onophoudelijk mentaal ontevreden blijft.

In een zulk geval ziet de mens, natuurlijk, het goede gezicht van de Schepper niet, maar indien hij al was het maar in datgene gelooft, dat dit alles van de Schepper uitgaat, als een bestraffing voor zijn vorige overtredingen óf om hem in de toekomst een beloning voor dit leed te geven, zoals is gezegd, dat de Schepper geeft het leed aan rechtvaardigen, om in het vervolg hen met het allerbeste te belonen. Maar dat hij niet zegt, dat het hem per toeval gegeven wordt, van de blinde natuur, zonder enige rekenschap met hem, maar integendeel door de wilskracht zich in het geloof versterkt, dat het de Schepper is, die alles bestuurt, Hij veroorzaakt hem al het leed - een zulke geestelijke toestand van de mens wordt bepaald, als die, dat hij de achterzijde, de rug van de Schepper ziet.

Het beeld van een dubbele verborgenheid van de Schepper: deze toestand van een verborgenheid in een verborgenheid betekent, dat hij ziet zelfs de keerzijde van de Schepper niet, maar zegt, dat de Schepper hem verliet en dat Hij niet alles bestuurt, doch al het leed, dat hij ontvangt, zich daardoor in de wereld voordoet, omdat alles langs de natuurlijke weg verloopt - omdat de wegen van het bestuur worden door hem dermate verward gezien, dat zij hem tot een toestand van een volledig ongeloof brengen, wat betekent: hij bidt en een aalmoes geeft, terwijl hij zijn ellende probeert te overwinnen, maar ontvangt generlei antwoord. Het onheil gaat door, maar zodra hij stopt om voor zijn leed te bidden, en zijn een antwoord in de vorm van geluk ontvangt, zodra door zijn inspanningen in het bestuur van de Schepper gelooft en zijn daden verbetert, terstond houdt hij op om te gedijen en wordt op een wrede manier van het succes afgeworpen. En wanneer hij niet gelooft en het kwaad doet, terstond begint hij te gedijen en “vrij te ademen”, niet lukt hem niet om op een eerlijke manier te verdienen, maar juist door het leed van anderen, door het stelen, door het overtreden van sjabbat, e.d.

Al zijn gelovige en eerlijk levende bekenden lijden, zijn arm, ziek en door allen vernederd, - allemaal lijken zij hem egoïsten, wrede, onfatsoenlijke mensen, domkoppen van geboorte, bedriegers en schijnheiligen, dermate, dat het weerzinwekkend is om zich zelfs een minuut naast hen te bevinden.

En al zijn niet-gelovige en oneerlijke bekenden, die hem om zijn geloof bespotten, juist zij het meest geslaagd zijn, gezond, gelukkig, verstandelijk, zelfverzekerd, aangenaam, aardig, eerlijk, door allen geëerd, weten van geen zorgen, zijn voortdurend in een gewaarwording van een innerlijke rust.

Wanneer het hoge bestuur zich in de mens op deze wijze manifesteert, heet dat een verborgenheid in een verborgenheid, omdat de mens, die zich erin bevindt, niet in staat is om door zijn eigen inspanningen door te gaan in datgene te geloven, dat het leed bij hem van de Schepper als gevolg van iets komt. Hij daalt geestelijk dermate af, dat hij ophoudt te geloven, en beweert, dat de Schepper zijn schepselen helemaal niet bestuurt, en dat alles, wat zich met hem voordoet, vindt per toeval en door de natuur plaats - d.w.z., hij ziet zelfs de keerzijde van de Schepper niet.

De naam van de Schepper “Goede en Barmhartige” getuigt van het feit, dat Hij verhoudt zich tot al Zijn schepselen via alle natuurlijke wegen, welke wegen allen, die zich in het streven naar Hem bevinden, ontvangen.

Het is begrijpelijk, dat een genieting van één mens kan niet gelijken aan een genieting van een ander, zoals bijvoorbeeld, degene, die zich met een wetenschap bezighoudt, zal niet met het rijkdom genoegen nemen, en degene, die zich niet met de wetenschap bezighoudt, zal niet genieten van het bevatten van een grote ontdekking.

Natuurlijk, aan de ene geeft de Schepper het rijkdom en eer, en aan een ander kennis. En eenieder in zijn gewaarwordingen dient de persoonlijke houding van de Schepper tot hem als het goede en barmhartige op te bevatten. Inspanningen van de mens, die zich in de toestand van een verborgenheid bevindt, ter versterking van het geloof in het bestuur van de Schepper, brengen hem tot een ijverige bestudering van de Tora, opdat het in haar verborgen licht hem zou helpen.

Gedachten, welke de mens als gevolg van de bezigheid met de Kabbala ontvangt, hoe de Schepper hem en de wereld bestuurt, komen bij hem omdat “Tora is het middel van de correctie” - “Tora tavlien”. Zijn inspanningen dient de mens te leveren, totdat de Schepper medelijden over hem zal hebben en Zich aan hem zal openbaren.

Nadat de mens de in het licht van de Tora bevattende krachten voor zijn correctie volledig ontdekt, en zijn lichaam daarmee vult - als gevolg van zijn versterking in het geloof in de Schepper - wordt hij waardig geacht voor het onthullen van het gezicht van de Schepper, wat betekent, dat de Schepper hem in overeenstemming met Zijn naam “Absoluut goede” bejegent. Het is een beeld van het onthullen van het gezicht van de Schepper.

Als gevolg ervan, gewaarwordt de mens, dat hij van de Schepper alleen het goede ontvangt, hij gewaarwordt een innerlijke rust, bevindt zich in een voortdurende geestelijke voldoening, makkelijk verdient zoveel als hij wenst, heeft nooit zorgen en inspanningen, is nooit ziek, geniet een eerbetoon van allen, makkelijk bereikt al datgene, wat hij wenst, makkelijk vervult al door hem geplande en is in alles geslaagd.

Wanneer hij iets wenst, dan bidt hij en terstond ontvangt, omdat de Schepper altijd onmiddellijk hem beantwoordt, geen enkel gebed blijft zonder een positief antwoord, en indien hij goede daden verricht, dan vergroot zijn succes direct en veelvuldig, en in de mate van zijn luiheid vermindert dat.

Al zijn eerlijke weg bewandelende bekenden goed verdienen en zijn altijd gezond, door allen geëerd en leven zonder zorgen, rust en evenwicht continu heersen in hen, zij zijn verstandig, eerlijk, schoon, fatsoenlijk, dermate aangenaam, dat hij geniet van hen.

Allen, die hij kent als degenen, die niet op de weg van de Tora gaan, zijn arm, in grote schulden en zorgen, hebben geen minuut van rust in hun ongelukkig leven, zijn onophoudelijk in ziekten en pijnen, zijn door allen veracht, hij ziet zij als niet-opgeleid en niet-opgevoed dommerd, wrede en lage in hun daden tot alles, zijn vol vleierij en bedrog, dermate, dat het ondraaglijk is om zich naast hen te bevinden.

Alle gelovige wijzen worden door hem voorgesteld als evenwichtige mensen, bescheiden, eerlijk, aangenaam, door allen geëerd, hij wenst onophoudelijk met hen te zijn, geniet van elk minuut van zijn omgaan met hen.

56

Het is door de wijzen gezegd, dat de ware correctie betekent, dat de Schepper zelf getuigt, dat de mens tot zijn natuurlijke wensen en eigenschappen niet terug zal keren. Maar hoe kan men garanties van de Schepper horen, en vóór wie dient de Schepper dat te getuigen? Is het dan niet genoeg, dat de Schepper weet, dat de mens niet meer zal zondigen?

Het gaat erom, dat de mens kan niet zeker van zijn, dat hij niet zal zondigen, voordat hij het bestuur door beloning en bestraffing niet bevat, d.w.z., het opengaan van het gezicht van de Schepper. Het opengaan van het gezicht van de Schepper heet een getuigenis, omdat de redding van de mens door de Schepper daarin besloten is, dat de Schepper, door Zichzelf te onthullen, terwijl Hij de mens een gewaarwording van een beloning en bestraffing geeft, garandeert hem, dat de mens niet meer zal zondigen.

Wanneer kan de mens dan zeker van zijn, dan hij de volle terugkeer tot de Schepper waardig is geacht? - Wanneer de Schepper zelf ervan getuigt, dat de mens niet meer zal zondigen, omdat hij het gezicht van de Schepper bevatte, d.i. het evidente bestuur door beloning en bestraffing, wanneer de redding zelf van de mens getuigt, dat de mens niet meer zal zondigen.

57

Een zulke terugkeer van de mens tot de Schepper heet het terugkeren uit angst: immers hoewel hij keerde tot de Schepper met heel zijn verstand en hart (wensen) dermate terug, dat de Schepper zelf getuigt, dat de mens al niet meer zal zondigen, maar al deze zekerheid gaat van het bevatten van het bestuur uit, van een gewaarwording van het leed voor overtredingen - daarom weet de mens zeker, dat hij niet meer zal zondigen, zoals de mens ervan zeker is, dat hij geen leed zichzelf opzettelijk zal bezorgen.

Maar een zulke terugkeer tot de Schepper en de zekerheid in het vervullen van Zijn wensen gaan uit angst voor bestraffingen uit, welke bestraffingen terstond na het zondigen volgen. Vandaar, dat een zulke terugkeer is niet meer, dan angst voor straf en daarom heet het terugkeer uit angst (voor straf, voor leed).

58

Hieruit zullen wij begrijpen, wat de wijzen plachten te zeggen: “Degene, die het terugkeren bereikte, d.w.z., de correctie van zijn daden uit angst, wordt waardig geacht, dat al zijn opzettelijke, bewuste vorige overtredingen veranderen in onopzettelijke, onbewuste misstappen”.

Het gaat erom, dat alle opzettelijke overtredingen worden door de mens gedaan vanwege zijn bevinding in een dubbele verborgenheid van de Schepper, als gevolg waarvan hij gelooft in het geheel niet in het bestuur door beloning en bestraffing. Een eenvoudige verborgenheid van de Schepper betekent, dat de mens gelooft in het bestuur door beloning en bestraffing, maar wegens grote lijden soms niet in staat is om zich van verleidingen te zondigen af te houden.

Immers, ondanks het geloof in datgene, dat het leed komt tot hem als een straf voor zijn overtredingen, gelijkt het toch op iemand, die zijn bekende van achteren ziet, wanneer hij zich in twijfels verkeert of dat inderdaad hij is, waar hij over denkt. Vandaar, dat als gevolg van het geloof in het bestuur door beloning en bestraffing zijn zijn overtredingen niet meer dan misstappen, want hij voelt niet, alleen maar gelooft.

En daarom is hij soms niet in staat om te geloven, het een en ander onder invloed van pijnlijk leed, en daardoor zondigt hij. Want de hele plicht van de mens bestaat alleen daarin, om in al zijn toestanden in het bestaan van de Schepper en dat Hij alles bestuurt te geloven. Men een Voorschrift of een overtreding wordt bedoeld: hij gelooft in de Schepper en Zijn bestuur - hij vervult een voorschrift; hij gelooft niet - hij zondigt. D.w.z., het zondigen betekent het ontbreken van het geloof.

Daarom komen overtredingen van het grote leed - dat zijn misstappen, onopzettelijke overtredingen, die als gevolg van het grote leed verschenen en niet door een schuld van de mens. Terwijl bij een dubbele verborgenheid van de Schepper, wanneer hij berhaupt in de Schepper van het heelal, en laat staan, natuurlijk, in Zijn bestuur, niet gelooft - zulke toestand van de mens ten aanzien van de Schepper heet opzettelijk zondigen.

59

Daarom is hij dermate zeker van zichzelf, dat hij niet meer zal zondigen - het een en ander na zijn terugkeer tot de Schepper uit angst voor straf, welke terugkeer het bevatten van het bestuur door beloning en bestaffing betekent - dat de trap van de dubbele verborgenheid van de Schepper corrigeert zich eens en voor altijd.

Omdat hij met zijn eigen ogen het bestuur door beloning en bestraffing ziet, en het is hem duidelijk, dat al het leed werd hem in het verleden als straf voor zondigen gezonden, en nu hij ziet, dat zijn gedrag in het verleden een bittere fout was. Want toen dacht hij, dat de Schepper de wereld niet bestuurt, en nu ziet hij, dat het bestuur van de Schepper absoluut goed is.

En daarom rukt hij al zijn opzettelijke overtredingen met de wortel en al uit, maar bevrijdt zich ervan volkomen niet, en zij blijven in hem als misstappen, gelijk misstappen, die in de toestand van een eenvoudige verborgenheid van de Schepper gedaan werden, wanneer hij zich als gevolg van een verwarring vergiste, wegens veelheid aan het leed, dat het verstand van de mens in verwarring brengt. Vandaar, dat opzettelijke overtredingen in vergissingen veranderen.

60

Maar een eenvoudige verborgenheid van de Schepper, die vóór het terugkeren geweest was, en als gevolg daarvan gedane misstappen, blijven zonder enige verandering en correctie, omdat eveneens als vroeger geloofde hij, dat het leed komt tot hem wegens een straf.

61

Degene, die het opengaan van het gezicht van de Schepper bereikt, Zijn absoluut goed gewaarwordt, die ziet, dat de Schepper absoluut goed voor al Zijn schepselen is, zowel voor rechtvaardigen als voor zondaars, daar hij het bestuur van de Schepper rechtvaardigt, heet vanaf het moment van het opengaan van het gezicht van de Schepper rechtvaardige. Maar daar hij nog niet volledig gecorrigeerd is - hij corrigeerde alleen de dubbele verborgenheid van het gezicht van de Schepper, maar de eenvoudige verborgenheid in het verleden nog niet corrigeerde, vanwege zijn niet-gecorrigeerd verleden, blijft bij hem de verborgenheid van de gezicht van de Schepper zoals dat ook eerder het geval was.

Daarom heet degene, die zijn verleden niet gecorrigeerd heeft, niet-volledige, niet-volmaakte rechtvaardige. Daar hij het bestuur van de Schepper als absoluut goed gewaarwordt, heet hij rechtvaardige.

Maar vóórdat hij het bestuur van de Schepper als goed gewaarwerd, was hij in twijfels, hij kon niet zeggen, dat de Schepper goed en rechtvaardig in Zijn bestuur ten aanzien van hem was. En hoewel deze twijfels misstappen genoemd worden, blijven zij toch overtredingen, en daarom heet hij niet-volledige rechtvaardige.

62

En hij heet ook middelmatige, die zich tussen angst en liefde bevindt, omdat na zijn terugkeer uit angst voor straf en het streven naar beloning te hebben bereikt, ontving hij een mogelijkheid om door het vervullen van de Tora en Voorschriften de terugkeer uit liefde te bereiken. En dan wordt hij volledige rechtvaardige genoemd.

63

Er werd dus de eerste trap van het opengaan van het gezicht van de Schepper aan het licht gebracht : het bevatten, het gewaarworden van het bestuur door beloning en straf, wanneer de Schepper zelf, door het opengaan van zijn gezicht, getuigt, dat de mens al niet meer zal zondigen. En dat heet het terugkeren uit angst, wanneer opzettelijke overtredingen in onopzettelijke, misstappen, veranderen, en de mens heet onvolmaakte rechtvaardige, of middelmatige.

64

De tweede trap van het opengaan van het gezicht van de Schepper heet het bevatten van het ware, eeuwige bestuur, een gewaarwording van de mens, dat de Schepper al Zijn schepselen - zowel zondaars, als rechtvaardigen - alleen door een absoluut goed bestuurt. Degene, die deze trap bevat, heet volmaakte rechtvaardige. En het terugkeren uit liefde verandert alle opzettelijke vorige overtredingen in verdiensten.

Enfin, de drie achtereenvolgende trappen van het bevatten van het bestuur van de Schepper zijn: een dubbele verborgenheid van (het gezicht van) de Schepper, een eenvoudige verborgenheid van (het gezicht van) de Schepper, de eerste opengaan van (het gezicht van) de Schepper (het bevatten van het bestuur door beloning en straf, het terugkeren uit angst) - deze zijn niet meer, dan voorlopige en voorbereidende trappen, langs welke de mens het bevatten van de vierde trap bereikt - het bevatten van het ware, eeuwige bestuur.

De bepalingen van “ware en eeuwige” duiden daarop, dat hem datgene onthuld wordt, dan de Schepper juist altijd zo allen bejegent, alleen de mens, gezien zijn niet-gecorrigeerde natuur, een dubbele, eenvoudige verborgenheid gewaarwordt of een eenvoudige opengaan van de Schepper. Een volmaakte rechtvaardige noemt men een mens, die nooit in zijn leven zondigde.

Maar er is gezegd in de Tora: “Er is geen rechtvaardige op de aarde, die het goed doet en niet zondigt”. De Tora verhoudt zich tot deze bepaling, zoals wij zien, helemaal anders: aangezien alle handelingen van de mens alleen door dat geestelijk niveau bepaald zijn, waar hij zich op een gegeven moment bevindt, bestaat er op elke trap van een geestelijke opstijgen een toestand, die volmaakte rechtvaardige heet, terwijl het onmogelijk is voor degene, die zich daarin bevindt, om te zondigen. En op dat niveau zondigde een mens nooit.

In de Kabbala heet dit deel van een geestelijke toestand een deel van een partsoef onder de borst, welk deel ook wel “de boom des levens” heet of “chassadiem mechoesiem”. Op dit deel is er geen Voorschrift voor het terugkeren (tsjoeva). Na het overwinnen ervan stijgt een mens op een hogere trap.

Maar ook daar dient hij een dergelijke weg af te leggen, d.i. twee achtereenvolgende toestanden: een volmaakte rechtvaardige en “er is geen rechtvaardige op de aarde, die goed doet en niet zondigt”.

65

Maar waarom is het bevatten van de derde trap, het bestuur door beloning en bestraffing, niet afdoende is, wanneer de Schepper zelf getuigt, dat hij al niet meer zal zondigen? Daarom heet die dan nog middelmatige of niet-volmaakte rechtvaardige, wat spreekt over een onvolmaakte geestelijke toestand in de ogen van de Schepper? Welk additioneel gebrek bestaat er nog in zijn geestelijk werk?

66

Onder de 613 Voorschriften van de Tora is een Voorschrift over de liefde voor de Schepper. Maar hoe kan men een liefde opleggen of ervoor te dwingen? De Tora wijst aan: indien de mens de 612 Voorschriften vervult, dan wordt het 613e, het Voorschrift om de Schepper lief te hebben, door hem onwillekeurig vervuld. Daarom wordt het geacht, dat van de mens afhangt om het te vervullen, na 612 Voorschriften te hebben vervuld.

67

Maar indien na het vervullen van 612 Voorschriften, het 613e automatisch vervult wordt, waar is het voor nodig om het apart te noemen? Immers het is afdoende om te verplichten om 612 Voorschriften te vervullen, waarna de liefde voor de Schepper uit zichzelf komt?

68

Alle karaktertrekken van de mens, al zijn eigenschappen, welke hij in het omgaan met zijn omgeving gebruikt, zelfs de meest lage, zijn voor de mens noodzakelijk in zijn werk voor de Schepper, in zijn inspanningen omwille van de Schepper.

En alleen en juist daardoor zijn in de mens zijn eigenschappen en karaktertrekken als zodanig geschapen - die zijn de meest geschikt voor deze hun uiteindelijke rol, wanneer de mens ze allemaal gebruikt voor het ontvangen van al de overvloed aan een genieting van de Schepper en omwille van de Schepper, zoals is gezegd: “aan Mij en voor Mijzelf schiep Ik al deze” (Jesjajahoe 43:7), “Alles doet de Schepper voor Hemzelf” (Misjlej 16:4).

D.w.z., de natuur, waarmee de Schepper de mens schiep, is juist zodanig, dat terwijl men die volledig gebruikt, kan eenieder in volmaaktheid omwille van de Schepper werken. En juist daarom schiep de Schepper eenieder van ons als zodanig.

Daarom zijn alle karaktertrekken, alle eigenschappen van de mens voor hem noodzakelijk voor het bereiken van het doel van zijn schepping. En deze wereld is voor hem voorbeschikt, opdat al zijn eigenschappen en karaktertrekken zich in het proces van zijn interactie met de omgeving ontwikkeld zullen worden en op die manier geschikt voor hun uiteindelijk doel zullen zijn.

Daarom is het door de wijzen gezegd: “De mens dient te zeggen: voor mij is de hele wereld geschapen”, omdat de hele omringende wereld voor hem noodzakelijk is voor het ontwikkelen van zijn eigenschappen tot de graad van hun bruikbaarheid in het bereiken van het doel.

En wanneer de mens het einddoel van zijn schepping bereikt, dan gewaarwordt hij de noodzaak in al zijn eigenschappen, karaktertrekken: wanneer de mens wenst om zijn Schepper te dienen, dan heeft hij al zijn natuur nodig, met name met al hun wensen en eigenschappen kan hij de Schepper volledig dienen.

En indien hij, al was het maar het allerkleinste uit datgene, wat in hem geschapen is, niet gebruikt, is zijn werk niet volmaakt. Daarom is het gezegd: “En Gij zult uw Schepper met al uw ziel en heel uw hart liefhebben”.

69

En daar het einddoel van de menselijke ontwikkeling - het bereiken van de liefde voor de Schepper is, dient men de essentie van deze liefde te begrijpen, uitgaande van het begrip van de liefde in onze wereld, want ook de liefde voor de Schepper loopt langs dezelfde gewaarwordingen door, als ook de liefde voor iemand, omdat oorspronkelijk is het gevoel van liefde in deze wereld ons alleen voor het ontwikkelen van de liefde voor de Schepper gegeven. Maar indien wij in het gevoel van liefde tussen mens tot mens zullen bekijken, dan zullen wij twee trappen van dit gevoel ontdekken, die in vier ingedeeld worden.

70

De eerste - dat is de afhankelijke liefde, die als gevolg van de ontvangen goeden gewaarwordingen, genietingen, geschenken, ontstaat, wanneer de ziel van de mens tot de gever van deze gewaarwordingen in een gevoel van een grote liefde aangetrokken wordt. En in dit gevoel zijn er twee varianten:

a) vóórdat zij maakten kennis met elkaar en van elkaar gingen houden, veroorzaakten zij elkaar onaangenaamheden, waar zij nu niet aan wensen te herinneren, omdat alle wederzijds veroorzaakte onaangenaamheden worden nu met een liefde overgelapt, omdat indien zij van de liefde wensen te genieten, dan eenieder dient te herinneren, dat men niet mag over het leed, in het verleden van de geliefde ontvangen, in herinnering brengen.

b) nooit veroorzaakten zij elkaar enige onaangenaamheden, maar integendeel, altijd riepen zij alleen goede gevoelens door hun daden op, en daarom zijn er geen slechte herinneringen.

71

Ontbreekt vanwege een fout in de numeratie van het origineel.

72

De tweede - onafhankelijke, eeuwige liefde, die van generlei voorwaarden afhankelijk is, omdat hij bevatte de grootsheid van de eigenschappen van Hem, die hem liefheeft, in hoeverre zij volmaakt zijn, zelfs in vergelijking met die eigenschappen, welke hij zich eerder voorgesteld had, en daarom vond hij de weg naar Hem met een gigantische liefde. Ook hier zijn twee varianten:

a) Vóórdat hij over alle verrichtingen van zijn geliefde met de overigen te weten kwam, wordt zijn liefde als onvolmaakte bepaald, omdat het kan best zijn, dat in verrichtingen van de geliefde ten aanzien van de omgeving tevens zulke zijn, welke hem als slechte, onaardige lijken, en indien hij ze zou zien, dan zou zijn mening over de geliefde in het geheel bedorven worden en het gevoel van liefde zou verdwijnen. En alleen door het feit, dat zulke daden van zijn geliefde aan hem niet bekend zijn, is zijn liefde enorm groot en volmaakt is.

73

b) Aangezien hij alle verrichtingen van zijn geliefde ten aanzien van allen bevatte, verifieerde en vond, dat zij zijn allemaal volmaakt, en dat zijn goedheid geen grenzen kent, hoger dan alles, wat hij zich vroeger voorgesteld had, komt hij tot het gevoel van de absolute, volmaakte, eeuwige, onveranderlijke liefde.

74

Deze 4 vormen van liefde tussen mensen worden eveneens tussen de mens en de Schepper vertoond. Maar hier vormen deze gevoelens 4 achtereenvolgende trappen van het bevatten, van het gewaarworden van de Schepper. Bovendien, het is onmogelijk, om de laatste trap te bereiken, zonder de 3 vorige achtereenvolgens te doorlopen:

1. afhankelijke liefde

2. onafhankelijke liefde

3. onvolmaakte liefde

4. eeuwige liefde

75

Maar hoe kan men zelfs een afhankelijke liefde bereiken, een liefde als gevolg van het beseffen, dat een geliefde hem altijd alleen maar goed deed, indien in onze wereld geen beloning voor het vervullen van Voorschriften bestaat, en daarom is het onmogelijk om te weten te komen en te verifiëren, dat een geliefde hem altijd met liefde bejegende en hem altijd alleen maar goed deed?

Eenieder is verplicht om de eerste twee trappen van het bevatten van het bestuur door te lopen - d.i. een gewaarwording van een verborgenheid van de Schepper. Het gezicht van de Schepper betekent een gewaarwording door de mens van al het goede, wanneer een mens het van de Schepper uitgaande rechtstreeks ontvangt, datgene, wat de Schepper volgens Zijn eigenschap van het absolute goed doen. Indien echter het goed van de Schepper door een gewaarwording van leed verborgen is, heet deze gewaarwording een verborgenheid van het gezicht, of de rug van de Schepper (p. 47).

Een vrije keuze, een beslissing van de mens, om door een wilsinspanning in de Schepper en in Zijn bestuur op elk moment van zijn leven te geloven en daarom Zijn wensen te vervullen, is alleen mogelijk bij een verborgenheid van het gezicht van de Schepper. En indien het zo is, hoe kan de mens een onafhankelijke liefde bereiken, datgene beseffen, dat zijn geliefde hem altijd alleen maar goed deed en hem nimmer en nooit iets kwaads veroorzaakte, en bovendien, hoe kan men de 3 en de 4 trap van de liefde bereiken?

76

Het is gezegd (tr. Brachot 17): “Gij zult uw eigen toekomstige wereld nog bij uw leven zien”. Maar waarom is het niet gezegd “zult ontvangen”, maar alleen “zien”? En waarom zou de mens zijn toekomstige wereld in die leven hoeven te zien?

77

Hoe kan men zijn toekomstige wereld in dit leven zien? Immers door het gewone gezichtsvermogen is het onmogelijk om geestelijke objecten te zien? En zelfs indien wij de toekomstige wereld zouden gaan zien, dan zou dat een overtreding van de wetten van het heelal zijn, wat de Schepper normaal gesproken niet doet, omdat onze wereld en al haar wetten zijn juist daarom als zodanig geschapen, omdat die het bereiken van het door de Schepper gewenste doel op de allerbeste manier bijdraagt - om de mens tot de toestand van het samenvloeien met de Schepper brengt, zoals is gezegd: “Alles doet de Schepper voor Zijn doel”. Hoe kan men dan begrijpen, dat de mens zijn toekomstige wereld ziet?

78

Zijn toekomstige wereld kan men door het open van zijn ogen in de Tora zien. Vóórdat een ziel in een lichaam geplaatst wordt, laat men haar een eed afleggen (tr. Nieda 39:2): “Zelfs indien de hele wereld je zal zeggen, dat je rechtvaardige bent, zie jezelf in je eigen ogen als zondaar” - “in je eigen ogen” betekent, dat vóórdat je “het opengaan van ogen” in de Tora niet bereikte, beschouw jezelf als zondaar, zelfs indien de hele wereld beweert, dat je rechtvaardige bent, immers vóór het opengaan van ogen in de Tora, bereikt de mens zelfs de trap van een onvolmaakte rechtvaardige niet.

79

Maar indien hij zelf weet, dat hij de hele Tora reeds vervult, en de hele wereld beweert dat, waarom is dat dan niet afdoende om rechtvaardige te heten, dermate, dat hij gezworen had om zich als zondaar te achten, vóórdat hij door “het opengaan van ogen” in de Tora zijn toekomstige wereld in zijn leven niet bereikte?

80

Uit 4 trappen van het bevatten van het bestuur zijn twee eerste trappen - in een verborgenheid van het gezicht van de Schepper, en twee volgende zijn in het opengaan ervan. De zin van het bestaan van twee trappen van een verborgenheid van het gezicht van de Schepper bestaan daarin, om de mens een mogelijkheid te geven, om door zijn vrije keuze, door zijn inspanningen zich met de Tora bezig te houden, waardoor de Schepper een gigantische genieting ontvangt, een grotere, dan het vervullen van de Tora door engelen, bij wie geen vrijheid van de wil, de keuze, bestaat.

Het zich verborgen houden van de Schepper is opzettelijk geschapen, opdat de mens ziet zou zien, dat de Schepper op de hele wereld het absolute goed overgiet, zodat de mens een mogelijkheid zou hebben om vrijuit te kiezen geloven in de Schepper en in Zijn goed bestuur of niet.

Indien de mens door zijn eigen wilsinspanning het geloof in de Schepper bereikt, dan verstrekt hij de Schepper een grotere genieting, dan door een verrichting van engelen, omdat engelen vervullen de wil van de Schepper blindelings, en de mens, hoewel hij zich ook vergist, verkiest het geloof zelf, terwijl hij bewust naar Zijn Schepper streeft.

81

Maar ondanks dat, wordt de toestand van een verborgenheid van het gezicht van de Schepper niet volmaakt geacht, doch slechts als overgangstoestand, met behulp waarvan de mens de volmaaktheid bereikt. De hele toebehorende beloning voor inspanningen bij het vervullen van de Tora ontvangt de mens juist daarom, omdat hij de Tora in de toestand van een verborgenheid van het gezicht van de Schepper vervulde, door zijn vrije keuze, waarbij hij groot leed ondervond in zijn inspanningen ten aanzien van het geloven in de Schepper en in de noodzakelijkheid om Zijn wensen te vervullen.

En daarom wordt een grootte van een beloning door een grootte van zijn leed in het vervullen van de Tora en Voorschriften gemeten.

82

Daarom dient eenieder de overgangstoestand van het vervullen van de Tora en Voorschriften in een verborgenheid van het gezicht van de Schepper door te lopen. En wanneer hij de hele hoeveelheid van de voor hem voorbeschikte inspanningen beëindigt, bereikt hij het bevatten van het open bestuur, van het opengaan van het gezicht van de Schepper.

Maar vóórdat hij het opengaan van het gezicht van de Schepper bereikt, d.w.z., een gewaarwording van het van de Schepper uitgaande goed, hoewel hij ook de rug van de Schepper ziet, d.i. gewaarwordt leed, maar de Schepper niet gewaarwordt, maar gelooft, dat de Schepper de wereld met het goede bestuur bestuurt, kan hij zich toch soms vergrijpen om overtredingen te doen, omdat eveneens als hij niet altijd in staat om door zijn inspanningen zijn twijfels te overwinnen, en, terwijl elke gewaarwording van de Schepper ontbreekt, terwijl hij leed gewaarwordt, kan hij niet altijd zeggen, dat de Schepper hem ook nu met goede bedoelingen bestuurt.

En niet alleen is hij niet in staat om alle 613 Voorschriften te vervullen, want men kan niet dwingen om lief te hebben, maar, terwijl hij de rug van de Schepper ziet, d.w.z., terwijl hij genietingen in de Tora en Voorschriften niet ziet, is hij gedwongen om ook de overige 612 Voorschriften te vervullen, omdat zijn angst is niet aanhoudend.

Daarom is de gematria (getalwaarde van letters) van het woord “Tora” - 611, omdat hij 612 Voorschriften niet in staat is te vervullen. Maar “een ruzie is in niet eeuwig”, niet eeuwig verbergt de Schepper zich van de mens, niet eeuwig zullen bij de mens pretenties en klachten tot de Schepper zijn, maar een moment zal aanbreken en hij zal de genade van zijn Schepper waardig zijn.

83

De eerste trap van het opengaan van het gezicht van de Schepper - het bevatten van het bestuur door beloning en bestraffing - komt bij de mens alleen als gevolg van de hulp van de kant van de Schepper zelf, wanneer zijn ogen opengaan (innerlijk geestelijk gezichtsvermogen),en hij gewaarwordt geestelijke krachten en verbanden, “En hij wordt als oon onstuimige bron” (Avot 86), en na elk, door een inspanning vervuld Voorschrift, ziet hij een aan hem in de toekomstige wereld behorende beloning, en tevens een groot verlies van een overtreding.

84

Maar hoewel hij nog niets ontvangt, maar een beloning alleen ziet, omdat in deze wereld is het onmogelijk is om hem te ontvangen, is dat voor hem afdoende, om vanaf dit moment een gigantische genieting van het vervullen van Voorschriften te gewaarworden. Dat is te vergelijken met een handelaar, die een groot som geld verdiende: hoewel hij het verdiende nog niet ontving, maar indien hij van het ontvangen ervan zeker is, dan verblijdt hij zich, alsof zijn winst al in zijn handen is.

85

Het bevatten van het evident bestuur garandeert, dat vanaf dit moment de mens met heel zijn hart tot de Tora aangetrokken zal worden, en hij zal niet meer zondigen, omdat hij het leed van het zondigen gewaarwordt, terwijl hij ervan wegrent, als van een groot gevaar, zoals een mens van een brand wegrent: hoewel het vuur hem niet bereikt, verwijdert hij zich van tevoren uit angst om zich te verbranden.

Maar hoewel hij nog geen volmaakte rechtvaardige is, omdat hij zijn terugkeer uit liefde niet bereikte, helpt een groot verband met de Tora en goede daden hem om geleidelijk ook het terugkeren uit liefde te bereiken, d.i. de tweede trap van het opengaan van het gezicht - dan vervult hij al alle 613 Voorschriften en wordt een volmaakte rechtvaardige.

86

In p. 78 wordt een eed aangehaald, welke de ziel van de mens vóór haar inbedden in een lichaam en het neerdalen in onze wereld aflegt (tr. Nieda 39:2): “Zelfs indien de hele wereld je zal zeggen, dat je rechtvaardige bent, zie jezelf in je eigen ogen als zondaar”.

Maar waarom verplicht hij zich om de hele wereld niet te geloven en zich als zondaar te zien? Waarom is het niet gezegd: “zelfs indien je weet, dat je rechtvaardige bent, houd jezelf voor zondaar”, immers de mens weet toch beter, dan de hele wereld wie hij is?

Er bestaat een aanwijzing (tr. Brachot 61): “De mens dient te weten in zijn ziel, wie hij is, rechtvaardige of zondaar”. Maar waar dient dan een eed van de ziel voor, dat hij zich altijd als zondaar zal zien, indien hij zelf dient te bepalen, wie hij is?

87

Het gaat erom, dat vóór het opengaan van ogen in de Tora (wanneer bestaat al geen noodzaak om te geloven, wanneer hij datgene, wat hem in de toekomst te wachten staat, een beloning, duidelijk ziet, hem met al zijn gevoelens gewaarwordt, wanneer hij het bestuur door beloning en bestraffing duidelijk begrijpt), natuurlijk, zal hij zich toch op generlei manier vergissen en zich voor rechtvaardige gaan houden, omdat hij voelt, dat hem aan twee de meest algemene Voorschriften van de Tora - liefde en ontzag - ontbreekt.

Immers, het duidelijke ontzag dermate te bereiken, dat de Schepper aan hem zou getuigen, dat de mens voortaan niet zou zondigen, uit een grote angst voor bestraffing voor een overtreding, kan alleen hij, die zich een beloning en bestraffing volledig voorstelt.

En daarvoor dient de mens de eerste trap van het opengaan van het gezicht van de Schepper waardig zijn, welke trap als gevolg van het opengaan van ogen in de Tora bevat wordt. En des te meer het bereiken van het gevoel van liefde, welk gevoel überhaupt niet van de mens afhangt, omdat generlei inspanningen en dwangmaatregelen zullen datgene, wat in het hart gewaargeworden wordt, veranderen.

88

Daarom is het gezegd in de eed: “Hoewel de hele wereld zegt…”. Immers het Voorschrift van liefde en ontzag zijn juist tot de mens zelf gericht, en niemand in de wereld, behalve de uitvoerder zelf, kan hun vervulling niet bepalen. Maar geen mens in de wereld kan weten, wat in het hart van een ander zich voordoet. Datgene, wat aan de buitenstaanders geopend is - dat zijn alleen uiterlijke handelingen van een mens: zijn goede daden, Voorschriften, de kennis van de Tora.

Maar het is ontoegankelijk voor een buitenstaander om de intenties van deze handelingen te weten: zijn zij door het ontzag voor de Schepper bepaald of door een liefde voor Hem. Immers de mens kan een beetje leren en vervullen, maar datgene, wat hij doet, gaat van zijn ontzag en liefde voor de Schepper uit.

En hij kan veel leren en vervullen voor zijn eigen heil. De omgeving ziet het vervullen door de mens van 611 Voorschriften en daarom beweert, dat hij, klaarblijkelijk, de Voorschriften uit liefde en ontzag vervult. En daar de mens geneigd is om aan de hele wereld te geloven, kan hij in een bittere fout vervallen - hij kan gaan geloven, dat hij al rechtvaardige is.

Wie tot de Schepper wenst toenaderen, dient zich een antwoord te geven: ben ik rechtvaardige of zondaar, een en ander na zich te hebben geverifieerd: bereikte hij al het ontzag en liefde voor de Schepper? Ziet hij nu de voor hem in de toekomstige wereld voorbeschikte beloning en bestraffing? In hoeverre hij dat gewaarwordt, in dezelfde mate kwam hij van de toestand zondaar uit.

89

Nu is het duidelijk, dan het mogelijk is om liefde voor de Schepper te bereiken, hoewel de mens een beloning in deze wereld niet ontvangt en daarom is het aangewezen: “Je wereld (beloning) zal je tijdens je leven ziet, doch je zal hem in de toekomstige wereld ontvangen”. Maar hij dient nog in deze wereld, in dit leven de voor hem in de toekomstige wereld voorbeschikte te zien, omdat als gevolg daarvan bereikt hij op zijn minst een afhankelijke liefde, hij bereikt de 1e trap van het uitgaan van een verborgenheid van het gezicht van de Schepper en komt tot het onthullen van Zijn gezicht.

Dat is voor de mens nodig voor het voor hem vereiste vervulling van Voorschriften volgens de Wet van de Tora (lefie halacha), wat betekent het vervullen met een gewaarwording van een beloning en bestraffing, van een zulke vervulling van de Tora en Voorschriften, dat de Schepper zelf zal ervan getuigen, dat de mens al nooit zal zondigen, en Hij zal dat daarmee getuigen, dat Hij aan de mens een gewaarwording van een beloning (genieting) voor het vervullen van een Voorschrift zal geven, en een bestraffing (leed) voor het overtreden ervan.

In een zulk geval zal de mens noodgedwongen rechtvaardige worden en zich op het vermenigvuldigen van het vervullen van Voorschriften zal afstormen, zoals de hele wereld naar beloningen van onze wereld streeft.

90

En verder, terwijl hij de Tora en Voorschriften in de toestand van een afhankelijke liefde vervult, welke liefde kwam bij hem als gevolg van het beseffen van de hem in de toekomstige wereld verwachte beloning, maar welke beloning als nu ontvangende waargenomen wordt, gezien de absolute zekerheid van het ontvangen ervan in de toekomst, bereikt de mens geleidelijk ook de 2e trap van het opengaan van het gezicht van de Schepper - het bevatten van het ware en eeuwige bestuur van de Schepper, Zijn volkomen goede houding, zowel met rechtvaardigen, als ook met zondaars, tot al Zijn schepselen, waardoor de mens de toestand van de onafhankelijke liefde bereikt - de liefde voor de Schepper, zelfs als hij er niets voor terug ontvangt, waardoor zijn vorige opzettelijke overtredingen in goede daden veranderen en hij heet voortaan volmaakte rechtvaardige, omdat bij hem 613 Voorschriften zijn.

91

Nu is het duidelijk, waarom na de 3e trap van het bevatten van het bestuur te hebben bereikt, d.i. de trap van het bestuur door beloning en bestraffing, wanneer de Schepper hem getuigt, dat de mens voortaan zal niet meer zondigen, heet hij onvolmaakte rechtvaardige - immers het ontbreekt hem aan het Voorschrift van liefde. En daarom heet hij onvolmaakte, want hij dient het vervullen van alle 613 Voorschriften af te maken voor het bereiken van de volmaaktheid.

92

Hieruit wordt het duidelijk, waarom de Tora verplicht om het Voorschrift van liefde te vervullen, hoewel wij geen macht over het gevoel van ons hart hebben en daarover zeggen de wijzen: “Moeite gedaan, maar niet vond - geloof niet” (tr. Megiela 6: 2). D.w.z., indien de mens probeert, dan kan hij tot het vervullen van het Voorschrift van liefde komen. “De mens is verplicht om zich altijd met de Tora en Voorschriften bezig te houden, zelfs “lo liesjma”, omdat van “lo liesjma” zal hij tot “liesjma” komen (tr. Psjachiem 50), en “liesjma” betekent liefde voor de Schepper.

93

Daarom is het gezegd (tr. Megiela 6:2): “Indien een mens je zal zeggen, - ik had moeite gedaan, maar niet vond - geloof hem niet; - in had geen moeite gedaan, maar vond - geloof hem niet; - ik had moeite gedaan en vond - geloof hem”. Dat gaat op in de bezigheid met de Tora, en wat het overige betreft hangt alles alleen van de wens van de Schepper af. Immers, indien de mens moeite doet en inspanningen levert, dan weet hij wat hij wenst te bereiken en datgene, wat hij bereikt heet toch geen vondst?

Het gaat erom, dat het trachten behoort tot inspanningen in de Tora, en een vondst behoort tot het opengaan van het gezicht van de Schepper, zoals Zohar aanwijst, dat de Schepper zich alleen in de Tora bevindt. D.w.z., als gevolg van inspanningen in de Tora, wordt de mens het opengaan voor hem van het gezicht van de Schepper waardig. Daarom is het precies gezegd: “Degenen, die Mij zoeken, zullen Mij vinden”. Omdat als gevolg van zijn inspanningen verkrijgt een mens de Tora, maar vindt bovendien nog het gezicht van de Schepper.

De mens meent gewoonlijk, dat hij aan de Schepper een paar adviezen zou kunnen geven, op welke wijze de wereld te besturen, omdat hij enkele tekortkomingen in datgene vindt, wat de Schepper schiep en doet. Dat komt, omdat hij het leed gewaarwordt en meent, dat bij een verandering van de wereld hij zich ervan zou bevrijden. En daar hij het leed gewaarwordt, denkt hij, dat een zulk bestuur van de wereld past de Schepper van het hele heelal niet.

Maar wanneer de mens waardig wordt bevonden om het gezicht van de Schepper te vinden, dan zal hij zelf zien, hoe de hele wereld door de Schepper dermate met een absoluut goede intentie en een goed doel bestuurd wordt, dat er niets beters en goeds voor eenieder van ons kan zijn. En dan verdwijnen zijn twijfels in het goede bestuur, hij gewaarwordt de goede Schepper, wat ook het opengaan van het gezicht heet.

94

Hieruit wordt de reden begrepen van wat het gezegd is: “Hij werkte niet hard en vond - geloof niet”. Het is duidelijk, dat het onmogelijk is om de Tora zonder inspanningen te beheersen, maar indien het niet over de Tora, maar over de Schepper gesproken wordt, dan kan de mens denken, dat voor het gewaarworden van de Schepper hoeft men geen inspanningen te leveren. Daarom waarschuwen de wijzen ons, om degene niet te geloven, die beweert, dat hij “werkte niet hard en vond” - zonder inspanningen kan men de Schepper niet vinden.

95

Nu zullen wij begrijpen, waarom de Tora leven heet, zoals is gezegd: “Hier geef Ik je vandaag leven…en kies voor het leven” (Tora. Dvariem 30:15), “Zij is het leven voor hen, die haar gevonden hebben” (Miesjlej 4:22). Dat komt van het gezegde: “In het licht van de Koning des levens” (Miesjlej 16). Wanneer de mens ziet en gewaarwordt, dat hij er geen beter bestuur kan zijn, dan het bestuur van de Schepper, dan betekent dat, dat hij het licht van de Koning des levens bereikte.

Daar de Schepper de bron van het leven en goed is, gaat het leven van Hem uit op alle aftakkingen, die met Hem verbonden zijn, met degenen, die als gevolg van hun inspanningen het licht van het gezicht van de Schepper in de Tora gevonden had, d.w.z., het opengaan van ogen in de Tora van grote bevattingen waardig bevonden werd, tot aan het opengaan van het gezicht van de Schepper, wat betekent het bevatten van het evidente ware bestuur, wanneer het begrijpelijk is, waarom de Schepper absoluut goed genoemd wordt, die alleen maar goed doet.

96

En degenen, die het opengaan van het gezicht van de Schepper waardig geacht worden, zijn al niet in staat om van de ware (lefie halacha) vervulling van de Tora en Voorschriften afstand te nemen, zoals de mens geen afstand kan nemen van het ontvangen van een enorme genieting. En zoals van een enorm onheil rent men van het zondigen weg.

En over hen is het gezegd: “Jullie, die met jullie Schepper samenvloeiden, zijn in leven vandaag”, omdat de liefde voor de Schepper vloeit naar hen op een natuurlijke wijze, langs kanalen, die door de natuur voorbeschikt zijn, omdat de mens is nu als een tak, met zijn wortel verbonden, en het leven vloeit naar een tak met een brede stroom van de Bron zelf.

Daarom heet de Tora leven, immers, terwijl hij een genieting van de Schepper gewaarwordt, begint de mens Hem lief te hebben. Men kan de Schepper vinden, zijn gezicht onthullen, Hem gewaarworden, Zijn bestuur door beloning en bestraffing onthullen alleen door inspanningen van het zoeken naar Hem in de Tora: terwijl men bij een ware kabbalist leert, en met al zijn gedachten en verrichtingen in het leven en het leren alleen dit doel nastreeft.

Maar waarom dient men verplichtend zulke gigantische inspanningen in het zoeken naar de Schepper te leveren? Waarom kan men niet gewoon verzoeken en Hem terstond, zonder inspanningen vinden? Als antwoord op deze vraag is het namelijk gezegd: “Jullie, die zich met jullie Schepper samenvloeiden, zijn in leven vandaag” - hij, die met de Schepper samenvloeit, wordt het leven waardig geacht. Het samenvloeien betekent het samenvallen van een gelijkenis naar eigenschappen, wensen, kwaliteiten. D.w.z., bij beiden, bij de Schepper en de mens, dienen gelijke eigenschappen te zijn : zoals de Schepper alleen goed doet, zo ook de mens dient onbaatzuchtig alleen maar goed te doen, om met de Schepper samen te vloeien.

En daar komen alle inspanningen van de mens erop neer: om aan zichzelf te werken, opdat alle verrichtingen van de mens omwille van de Schepper zouden zijn, voor het voordeel van de Schepper. De inspanningen zijn nodig, omdat de natuur van de mens absoluut egoïstisch is, en hij is niet in staat om enige handeling omwille van een ander te doen.

Inspanningen van de mens in de Tora betekenen, dat de mens wenst om de Tora en Voorschriften omwille van de Schepper te vervullen, om daarmee de Schepper te verblijden. Daar hij tegen zijn natuur werkt, heten zijn verrichtingen inspanningen.

Onder een beloning wordt die genieting bedoeld, welke hij bij het richten van zijn intenties tot de Schepper gewaarwordt. D.w.z., zijn allergrootste genieting, grotere dan alle genietingen van de wereld, bestaat daarin, dat hij de Schepper een genieting kan geven. Het leed wordt echter gewaargeworden, als gevolg van het feit, dat de Schepper niet geniet.

Om zich van het egoïsme te bevrijden, om door zijn verrichtingen en gedachten onbaatzuchtig te streven om de Schepper te verblijden, opdat als een genieting zou gelden het tevreden stellen van de Schepper, dient de mens het opengaan van het gezicht van de Schepper te bereiken - het neerdalen op hem van het hoge licht, dat ZIEL heet.

Zoals de Zohar zegt: “Men helpt degene, die komt om zich te zuiveren daarmee, dat men hem een ZIEL geeft”. Het licht, dat van de Schepper uitgaat, dat de mens begint te gewaarworden bij het bereiken van het opengaan van het gezicht van de Schepper, heet ZIEL. Als gevolg daarvan worden alle intenties van de mens alleen omwille van de Schepper, wat “liesjma” heet. Zijn genieting is alleen daarvan, en in die mate, waarin hij door zijn handelingen een genieting aan de Schepper verstrekt. Zijn leed is alleen uit het feit, en in die mate, waarin hij de Schepper niet van dienst kan zijn.

En indien hij niet in staat is om de wil van de Schepper te vervullen, dan heet dat bij hem het zondigen (heb. avera). Omdat het is gezegd, dat degene, die een zulke toestand bereikt, niet in staat is de wil van de Schepper niet te vervullen, juist hij vervult Voorschriften “volgens Halacha” (heb. “halacha” stamt van het woord “haliecha” - een beweging naar de Schepper). Bovendien, zijn uitvoeren is natuurlijk, zoals een gewone mens niet in staat is om een enorme genieting te ontlopen, welke genieting opeens voor hem zich voordoet. En tevens rent hij van een zonde razendsnel zoals van een brand weg.

Een zulke mens kan al niet meer zondigen, omdat indien hij ophoudt zijn intenties omwille van de Schepper te richten, verliest hij terstond zijn ZIEL en keert op het niveau van een gewone mens terug. En alleen door de Schepper te dienen, gewaarwordt hij genietingen. Inspanningen in de Tora betekenen, dat met behulp van de Tora de mens het samenvloeien met de Schepper bereikt, dat hij zijn intenties voor het nut van de Schepper kan richten. En dan wordt hij het gezicht van de Schepper waardig geacht.

97

Daarom waarschuwen de wijzen ons veelvuldig over de verplichte voorwaarde van het zich bezighouden met de Tora en Voorschriften “liesjma”, opdat hij het leven waardig zal zijn, omdat de Tora is alleen daarvoor gegeven, om in haar het leven te vinden, zoals is gezegd: “kies voor het leven”.

Daarom dient de mens tijdens zijn bezigheid met de Tora alle inspanningen van het verstand en hart aan te wenden, om het licht van de Schepper van het leven te vinden, d.w.z., het evidente bestuur te bevatten, welk het licht van het gezicht van de Schepper heet. En eenieder van de geschapen is daartoe in staat, zoals is gezegd: “Degenen, die Mij zoeken, zullen Mij vinden”, en “Deed moeite en niet vond - geloof niet”. Omdat in de mens alles daarvoor van zijn geboorte aanwezig is, alleen dient hij zijn inspanningen te leveren. En elke mens is in staat om een zulke toestand te bereiken.

En wat de mens ook zou zeggen, dat hij een zwakke gezondheid heeft, dat hij niet genoeg wijs is, dat hij met slechte neigingen geboren is, dat hij een slappeling is, dat hij zich in een ongeschikte omgeving bevindt, schulden en lasten van het bestaan laten hem niet toe om zich aan het echte doel van het leven over te geven.

Er bestaat alleen de enige kracht in de wereld - de Schepper en Zijn doel is om eenieder van ons tot het doel van de schepping te brengen, tot een samenvloeiing met Hem, en in zijn elke toestand (van gezondheid, in het gezin, in het materiële opzicht, e.d.) bevindt de mens zich in de meest optimale omstandigheden ten aanzien van de Schepper.

Daarom dient de mens nooit op een andere stemming, om betere omstandigheden, te wachten, maar daar, waar hij zich innerlijk en uitwendig bevindt, vanaf die toestand begint hij zijn geestelijke opstijging, omdat niet voor niets is het gezegd: “degene, die inspanningen levert, vindt”, en “geloof niet aan degene, die moeite deed en niet vond”.

Omdat bij een mens alles voorhanden is voor het bereiken van het doel van het leven, voor het bereiken van het doel van de schepping, behalve één - zijn trachten, zijn inspanningen, zoals is gezegd: “eenieder, die zich met de Tora “liesjma” bezighoudt, d.w.z., de qua eigenschappen aan de Schepper gelijk wenst te worden, neemt de Tora waar als de bron van het leven (tr. Taaniet 7:1), d.i. hij dient alleen maar zijn gedachten en wensen weg te geven, om het leven te ontvangen, wat juist “omwille van de Schepper” betekent.

Daarom is het gezegd: “Voor eenieder, die zich met de Tora “liesjma” bezighoudt, wordt zij levenselixer” (tr. Taaniet 7:1) - als hij maar zijn verstand en zijn hart op het bereiken van het leven richt, wat namelijk “liesjma” is (omdat “liesjma” betekent omwille van de Tora), d.i. zijn inspanningen, zodat zijn intenties in de Tora hem tot de toestand “liesjma”, tot het samenvloeien met de Schepper, zouden brengen.

98

En nu zullen wij begrijpen, hoe kon de Tora de mens het Voorschrift van liefde voor de Schepper verplichten: hoewel men niet kan dwingen om lief te hebben, maar dat te bereiken is wel in krachten van de mens, omdat indien de mens zich met de Tora bezighoudt en het evidente bestuur van de Schepper vindt, dan natuurlijk komt bij hem de liefde voor de Schepper.

Wanneer hij het open bestuur bereikt, ziet hij, dat de Schepper hem allen goed wenst, dan gewaarwordt hij natuurlijk de liefde voor de Schepper: zoals de liefde van een moeder voor het kind natuurlijk is, en behoeft geen dwang - zo ook het geval, wanneer de mens de ware houding van de Schepper tot hem begint te zien, natuurlijk wordt hij van een geweldige liefde voor de Schepper vervult en hij hoeft al geen inspanningen te leveren bij zijn streven naar de Schepper, en doet alles natuurlijk, met een grote wederzijdse liefde.

En wie niet gelooft, dat hij dat met zijn eigen inspanningen kan bereiken, onafhankelijk om welke reden dan ook, betekent dat, dat hij niet gelooft in datgene, wat de wijzen zeiden, dat elke mens kan door zijn eigen inspanningen een gewaarwording van de Schepper bereiken: “Hij deed moeite en niet vond - geloof niet”, “Degenen, die zoeken, zullen Mij vinden”. Juist zij, die zoeken, onafhankelijk van datgene, wie zij zijn, maar als zij maar hun inspanningen leveren.

99

Hieruit zullen wij het gezegde begrijpen: “Eenieder, die zich met de Tora “lo liesjma” bezighoudt, verandert de Tora in het dodelijke gif” (tr. Taaniet 7:1), “Juist in de Tora verbergt de Schepper zich”. Maar het is toch logisch, dat de Schepper zich in alle objecten van onze wereld verbergt, maar in de Tora Hij zich onthult? Waarom verbergt de Schepper zich, dat men naar Hem zou zoeken en vinden? Waarom is de Schepper oorspronkelijk verborgen van Zijn schepselen, waarom verschijnt Hij in hun gewaarwordingen niet evident?

100

De verborgenheid van de Schepper, zowel eenvoudige, als dubbele, is door de Schepper daarom geschapen, opdat men naar Hem zou zoeken, Hem zou verzoeken zich te onthullen, Hem zou vinden, en niet omdat Hij wenst van mensen verborgen te blijven. De verborgenheid van de Schepper is noodzakelijk, omdat er geen andere weg bij mensen bestaat om het licht van het leven - het gezicht van de Schepper - te bereiken, indien Hij Zijn gezicht van het begin niet zou verbergen. En deze verborgenheid is niets anders, als een voorafgaande fase en een voorbereiding van de mens tot het opengaan van het gezicht van de Schepper.

Indien de mens iets van een ander ontvangt, dan ondervindt hij leed in de vorm van een schaamtegevoel. Maar indien datgene, wat wij van de Schepper in verborgenheid ontvangen, door ons als evident gezien zou worden, dan zouden wij niets kunnen ontvangen, wij zouden dan van schaamte “verbranden”, waarbij wij zouden gewaarworden, dat wij van Hem alles ontvangen en niets weggeven.

Opdat de schepselen geen schaamte zouden gewaarworden, verborg de Schepper zich en daarom kunnen allen ontvangen zonder schaamte en een gevoel van plicht. Een verborgenheid bestaat daarin, dat de mens niet gewaarwordt, dat de Schepper genietingen hem geeft, hem met het goed bestuurt.

En dat daarvoor, om de mens een mogelijkheid te geven zichzelf te corrigeren, zodat alle verrichtingen van de mens omwille van de Schepper zouden zijn, en in niet voor zichzelf: dan zullen alle genietingen, welke hij van de Schepper zal ontvangen, daarom zal ontvangen, omdat hij weet, dat de Schepper wenst, dat hij genietingen ontvangt, en daarom geniet de Schepper, wanneer de mens van Hem genietingen ontvangt. En wanneer de mens deze trap bereikt, gaan alle geestelijke genietingen voor hem open.

Daarom:

a) een verborgenheid van het gezicht is daarom geschapen, opdat de mens zich zou afvragen: “Waarom kan ik in deze wereld niet genieten?”

b) nadat hij zal zoeken - beseft hij, dat hij een genieting niet gewaarwordt, omdat hij de intenties van zijn handelingen niet omwille van de Schepper richt.

c) dan zal hij handelingen beginnen te doen met een intentie omwille van de Schepper.

d) dan zal de Schepper zich aan hem kunnen onthullen (en er zal geen schaamte zijn, hoewel hij ook ontvangt, zoals hij tevens in de verborgenheid van het gezicht ontving, hij ontvangt alles van de Schepper, omdat al zijn genieting zal zijn - vreugde van de Schepper).

101

Daarom is het gezegd, dat de Schepper verbergt zich in de Tora: immers in de toestand van de verborgenheid van het gezicht van de Schepper, gelijkt het leed van degene, die zondigt en de Tora en Voorschriften weinig vervult niet op hem, die al zijn inspanningen daarvoor inzet.

Immers de eerste is meer in staat om de Schepper te rechtvaardigen, dan de tweede, terwijl hij terecht meent, dat het leed het gevolg is van zijn zondigen. Terwijl voor de tweede is het buitengewoon moeilijk om de Schepper te rechtvaardigen, omdat, volgens zijn daden, acht hij zich, dat hij zulk groot leed niet verdiende, des te meer, terwijl hij meer zondige mensen niet in leed ziet, maar in vreugde, geluk en gezondheid.

Hieruit zullen wij begrijpen, dat vóórdat de mens het opengaan van het gezicht van de Schepper niet bereikte, zal het zo zijn, dat hoe meer zijn inspanningen in de Tora en Voorschriften zijn, des te zwaarder gewaarwordt hij de verborgenheid van de Schepper, des te evidenter is het voor hem, dat de Schepper zich van hem verbergt. En daarom is het gezegd, dat de Schepper verbergt zich juist in de Tora. Terwijl, indien de mens de Tora leert en een nog grotere verborgenheid van de Schepper van hem niet gewaarwordt, betekent dat, dat het niet die Tora, welke tot “liesjma” leidt.

Zelfs indien de hele wereld hem als wijze en rechtvaardige acht, terwijl men zijn uiterlijke rechtvaardigheid en enorme bevattingen ziet. En juist deze steeds toenemende zwaarte van een gewaarwording van een verborgenheid van de Schepper is met name de oproep van de Schepper om de hoeveelheid en kwaliteit (intensiteit) van inspanningen te versnellen, die nodig zijn voor het opengaan van het gezicht van de Schepper.

Waarvoor dient de mens, die al zijn inspanningen in de bezigheid met de Tora inzet, meer leed te ondervinden, dan anderen? Zou dat het gevolg dient te zijn van zijn inspanningen in de Tora? Daarop volgt juist het antwoord: het leed dient hem aan te sporen om sneller tot een gewaarwording van de Schepper te komen.

Waarom verbergt de Schepper zich in de Tora meer, dat in al het overige in onze wereld? Wanneer de mens een genieting in de Tora gewaarwordt en bij hem het leed komt, rechtvaardigt hij de Schepper zeggende, dat de Schepper de wereld bestuurt, maar hij is niet waard om een genieting te gewaarworden, maar ontvangt een straf voor zijn zondigen.

Maar indien de mens zichzelf in het geheel voor de Tora inzet, dan gewaarwordt hij een nog grotere verborgenheid zeggende, dat hij niet ziet, dat de Schepper de wereld bestuurt, omdat indien de Schepper de wereld met Zijn eigenschap van het absolute goed zou besturen, dan zou hij het goed in de vorm van genietingen gewaarworden, maar zo heeft hij het nog erger, dan anderen. Waarom gewaarwordt hij toch geen opengaan van het gezicht van de Schepper? Hoe kan het zo zijn, dat degene, die de Tora minder leert, zich beter voelt? Die zich in een betere toestand bevindt, dan hij?

Degene, die meer inspanningen in de Tora doet, gewaarwordt speciaal grote moeilijkheden, opdat hij de krachten zou verzamelen en alle nodige inspanningen zou leveren in het africhten van zijn intenties omwille van de Schepper.

En dan zal hij het opengaan van het gezicht van de Schepper waardig zijn, d.i. van het evidente bestuur, van de wijze, waarop de Schepper de hele wereld met het absolute goed bestuurt. Daarom veroordeelt een gewone mens de Schepper niet, wanneer hij zegt, dat hij zelfs daarin schuldig is, dat hij het leed ontvangt.

Maar degene, die “zich volledig inzet” in zijn inspanningen, zegt in zijn hart, dat de Schepper van zijn leed schuldig is. Daarom juist hij een grote verborgenheid van de Schepper gewaarwordt. En dat opzettelijk, voor het versnellen van zijn komst tot de Schepper. Het is gezegd, dat de Schepper gelijkt op een hert, die zijn gezicht naar achteren omkeert, terwijl hij van de mens wegrent.

Juist tijdens de verborgenheid van de Schepper, wanneer de mens tracht Hem te vinden, en gewaarwordt, dat de Schepper van hem “wegrent”, begint hij geleidelijk het gezicht van de Schepper te zien, daar hij niet de rug van de Schepper ziet, maar het omkerende gezicht, dat hem aanbiedt om Hem te volgen.

Juist de zoektocht naar de Schepper en naar Zijn bestuur in datgene, wat zich met de mens voordoet, doet bij hem die gewaarwordingen van een verborgenheid ontstaan, waarin hij vervolgens de Schepper zal gewaarworden. D.w.z., in de toestand van een verborgenheid ziet de mens de rug van de Schepper niet, maar Zijn gezicht, alleen het is een “wegrennend” gezicht, dat hem oproept Hem in te halen.

102

Daarom is het gezegd: “Eenieder, die de Tora “lo liesjma” bestudeert, verandert haar in het dodenlijke gif” - indien hij tot zijn doel niet het opengaan van het gezicht van de Schepper stelt, dan niet alleen dat hij dat niet bereikt, maar hoe meer hij de Tora leert, komt hij in een steeds grotere verborgenheid, die dood betekent, omdat daardoor het verband tussen de mens en de Bron verbroken wordt, d.w.z., hij is niet in staat om te geloven, dat de Schepper de wereld bestuurt.

Daarom wordt zijn Tora voor hem tot het dodelijke gif. En dat is allemaal omdat men dient omwille van de Schepper te leren, dat het voornemen van de mens zou zijn, om de Schepper te verblijden.

En wanneer hij zijn intenties naar de Schepper kan richten, dan zal hij het opengaan van het gezicht van de Schepper en een gewaarwording van genietingen waardig zijn. Hoe kan men begrijpen, dat de Tora bevat in zich twee tegenstellingen: een levenselixer én een dodelijk gif kan zijn?

Wij kunnen de ons omringende realiteit niet objectief gewaarworden, hoe is die op zichzelf, maar alleen volgens onze zintuigen, onze gewaarwordingen.

Daarom bevatten wij niet, hoe de Tora zelf is, doch slechts hoe zij op ons uitwerkt. Indien de mens de Tora bestudeert, en de Tora verwijdert hem van de liefde voor de Schepper, dan heet zijn Tora het dodelijk gif, indien het tegenovergestelde het geval is, dan heet zij het levenselixer.

Echter de Tora zelf, zonder het bevatten ervan door schepselen, - dat is de ondoorgrondelijke Schepper zelf, het absolute licht van de Schepper. Daarom, wanneer men over de Tora spreekt, bedoelt men die gewaarwordingen, welke de mens als gevolg van zijn bezigheid met de Tora ondervindt. Omdat gewaarwordingen van de mens, alleen en met name zij bepalen, waar hij zich bevindt en in welke hoedanigheid.

Daarom hangt alles van een ogenblikkelijke intentie van de mens af, met welke Tora is hij bezig, wat zal zij voor hem worden. Indien de mens de Tora daarvoor bestudeert, om tot de Schepper toe te naderen, dan wordt zij voor hem tot het levenselixer, omdat zij hem tot de Bron van het leven doet naderen.

Aan het begin van zijn weg, in de toestand van een verborgenheid, dient dat een intentie te zijn om met behulp van het bestuderen van de Tora een rechter te vinden, die het oordeel velt.

In een zulk geval het bestuderen van de Tora leidt van Lo Lishma tot Lishma. Het bestuderen van de Tora dient alleen tot één [ding] leiden - tot het geloof, omdat het geloof heet tevens één Voorschrift, dat tot het neigen van de weegweegschaal van de hele wereld naar de kant van verdiensten leidt. Het geloof heet tevens een handeling, heb. maase.

Omdat in elke handeling van de mens bestaat een reden en een handeling zelf. Gewoonlijk is een reden - het ontvangen van een beloning. Maar indien een beloning door het verstand niet begrepen wordt, dan kan de mens handelen, indien een reden voor zijn handeling zijn geloof zal zijn. Daarom stelt het geloof de mens in staat om alles naar de kant van verdiensten te doen neigen, en daarom heet het “handeling”.

103

Hieruit zullen wij twee benamingen van de Tora begrijpen: de openlijke (niegle) en de verborgen (niestar). De Tora heet verborgen, omdat daarin de Schepper schuilgaat en de openlijke, omdat de Schepper zich in haar onthult. Aanvankelijk leert men de geheime Tora, wanneer de Schepper zich in haar verborgen houdt. En vervolgens leert men de openlijke Tora, waarin de Schepper zich door middel van de Tora openbaart.

Daarom beweren kabbalisten en daarover wordt in het gebedsboek van Gaon mie Vilno (AGR”A) gesproken, dat de verborgen en de openlijke Tora - dat zijn geen twee Tora’s of twee delen van de Tora, maar een opeenvolgende volgorde van het bevatten van de Tora: men begint met de verborgen, geheime Tora (sod), en als gevolg van inspanningen in het vinden van het gezicht van de Schepper, bereikt men de openlijke Tora (psjat).

104

Daarom is het begrijpelijk hoe men de afhankelijke liefde voor de Schepper kan bereiken: hoewel de mens een beloning alleen in de toekomstige wereld ontvangt, maar indien zijn ogen in de Tora opengingen, dan ziet hij al datgene in deze wereld, wat hem in de toekomstige wereld voorbeschikt is om te ontvangen, hij bevat een beloning voor het vervullen van Voorschriften, gewaarwordt in het heden een beloning, welke hij in de toekomst zal ontvangen, ziet de oneindige goedheid van de Schepper tot Zijn schepselen, waardoor hij van een enorme afhankelijke liefde voor de Schepper vervuld wordt, welke liefde tot hem neerdaalt, volgens dezelfde kanalen, waarlangs een aardse liefde onthuld wordt.

Zoals een moeder, die haar kind voedt, niet denkt eraan, dat zij hem lief dient te hebben en voor haar inspanningen een beloning wenst te ontvangen - een zulke toestand van liefde dient de mens ten aanzien van zijn Schepper te bereiken.

(Deze wereld heet in de Kabbala berhaupt “kennis”, “het bevatten”, en de toekomstige wereld heet “geloof”. In de toekomstige wereld, zegt men, allen zullen een volledige verzadiging met een genieting ontvangen. En dat is alleen omdat datgene, wat met behulp van het geloof ontvangen wordt, generlei beperkingen heeft. Terwijl datgene, wat in het verstand ontvangen wordt, zeer beperkt is door de ontvanger zelf. Daarom heeft deze wereld een grens).

105

Maar een afhankelijke liefde komt tot de mens alleen vanaf het moment van zijn bevatten van het openlijke bestuur. En zijn leed in het verleden, in de periode van het verborgen bestuur, hoewel hij ook niet wenst om zich eraan te herinneren, omdat de liefde alles overlapt, wordt toch als een groot gebrek zelfs in een aardse liefde geacht wordt - immers indien hij zich over het leed herinnert, dat hem door zijn geliefde in het verleden aangedaan werd, dan dooft zijn liefde terstond.

Hoe kan de mens dan een zulke liefde voor de Schepper bereiken, dat hij zou weten en gewaarworden, dat vanaf zijn geboorte en altijd deed de Schepper hem uitsluitend goed en veroorzaakte hem nooit enig kwaad of leed, zodat hij met een gevoel van een absolute liefde vervuld zou kunnen worden?

106

Het is gezegd door de wijzen: “Bij degene, die uit liefde terugkeert, worden opzettelijke overtredingen tot verdiensten”, wat betekent, dat de Schepper zijn opzettelijk zondigen niet alleen wegstreept, maar al het slechte, dat hij in het verleden deed, verandert in een goede daad, in een Voorschrift.

107

Daarom verblijdt de mens zich, die het zulke opengaan van het gezicht van de Schepper bereikt, dat zijn vorige, zelfs kwaadbedoelde overtredingen, in vervulde Voorschriften veranderen, met zijn veelvuldige vorige ellende en bitter leed, met zijn onrustig leven, vervolgingen, welke met hem tijdens zijn verblijven in de toestand van een dubbel of eenvoudig verborgen bestuur verliepen, omdat juist zij brachten dermate kwaadbedoelde overtredingen met zich mee, welke overtredingen veranderen nu door het licht van de Schepper in verdiensten.

En al het leed, dat hem in verwarring bracht en tot misstappen in een eenvoudige verborgenheid van de Schepper leidde, of tot kwaadbedoeld zondigen in een dubbele verborgenheid van de Schepper brachten - veranderen nu in een voorbereiding en een reden voor het vervullen van Voorschriften en het ontvangen van een eeuwige beloning daarvoor.

En daarom veranderen zijn vorige kwellingen en bitterheid in een enorm geluk, en al het slechte verandert in het absoluut goede. Daarom is hij gelukkig met de in het verleden ondervonden leed, immers nu, in de mate van de door hem in de toestand van een verborgenheid doorgemaakte leed, gewaarwordt hij het opengaan van het gezicht van de Schepper.

108

Dat is te vergelijken met een parabel: bij een huisheer was een dienaar. Op een dag vertrok de huisheer naar het buitenland, terwijl hij iemand als zijn plaatsvervanger benoemde, een persoon die zijn dienaar van oudsher haatte, en daarom hem onterecht voor 5 slagen met een stok veroordeelde.

Na het terugkeren van de huisheer, vertelde de trouwe dienaar hem over het voorval en de huisheer verplichtte zijn plaatsvervanger om 1000 goudstukken voor elke slag uit te betalen. De trouwe dienaar kwam thuis en terwijl hij aan het huilen was, zei hij tegen zijn vrouw: “Hoe jammer is het, dat ik maar 5 slagen kreeg en niet 10!”.

109

Zo ook bij het veranderen van opzettelijke overtredingen in verdiensten komt de mens ten aanzien van de Schepper tot de onafhankelijke liefde, dat zijn geliefde hem nooit enig kwaad deed, maar integendeel, hem onophoudelijk alleen goed deed. Daarom vindt het terugkeren uit liefde en het veranderen van opzettelijke overtredingen in verdiensten tegelijkertijd plaats.

Wanneer een mens een beloning voor elk door hem verdragen leed ontvangt, denkt hij, indien ik groter leed zou hebben, dan zou ik nu een grotere beloning ontvangen, wat lijkt erop, dat hij nooit tevoren van de Schepper leed, omdat de Schepper hem voor het verdragen leed rijkelijk beloond.

110

Na twee vormen van een afhankelijke liefde te hebben uiteengezet, zullen wij tot klaarheid brengen hoe de mens tot twee vormen van een onafhankelijke liefde kan komen. Het is gezegd door de wijzen (tr. Kiedoesjien 40:2): “Tana Kama zei: “Altijd dient een mens zich half schuldig en half rechtvaardig te zien. Heeft hij één Voorschrift vervuld - gelukkig is hij, daar hij zichzelf en de hele wereld naar de kant van een beloning deed neigen. Heeft hij één zonde begaan - pas op, immers hij deed zichzelf en de hele wereld naar de kant van bestraffing neigen, zoals is gezegd: “Degene, die één zonde begaat, verliest alles”.

Rabbi Eliëzer, de zoon van rabbi Sjiemon, de auteur van het boek Zohar zei: “Daar men de wereld naar de meerderheid beoordeelt en een enkeling naar de meerderheid beoordeeld, is degene, die één Voorschrift vervult - gelukkig is hij, dat hij zichzelf en de hele wereld het ontvangen van een beloning waardig maakt. Heeft hij één zonde begaan - pas op, hij riep naar zichzelf en naar de hele wereld een straf op”.

111

Maar Tana Kama en rabbi Eliëzer gaan van verschillende stellingen uit, wat verder verduidelijkt zal worden.

112

Bovendien, hoe kan een mens zich alleen half schuldig zien, terwijl hij zijn grote overtredingen beseft? Hij kan zichzelf toch niet bedriegen. En hoe kan één zonde van een mens de hele wereld van een beloning naar bestraffing doen neigen, immers er wordt over een ware toestand gesproken, en niet over theoretische veronderstellingen?

113

Kan het soms zijn, dat in een hele generatie aan degenen zou ontbreken, die op zijn minst één Voorschrift zou niet vervullen? En indien het ermee niet zo staat, waarom doet het dan de wereld niet naar de kant van een beloning neigen, maar alles blijft zoals gisteren?

Terwijl wij de wereld zien, die volgens vastgestelde wetten van natuur en maatschappij bestaat en geen verschil tussen onze en vorige generatie kent, vragen wij ons af: indien men door één Voorschrift te vervullen de hele wereld naar de weegweegschaal van verdiensten kan doen neigen, immers er bestaan in elke generatie velen, die in hun leven op zijn minst één Voorschrift hadden vervuld, waarom zien wij dan geen verschuiving ten goede in welke generatie dan ook?

Het gaat erom, dat de Tora biedt een mens, die weet, dat hij vele overtredingen beging, in zonden vastgeraakt is, in het geheel niet om tegen zichzelf te liegen, alsof hij half rechtvaardige is en het rest hem nog alleen één Voorschrift te voltooien.

Het wordt gezegd over een mens, die meent, dat hij een volmaakte rechtvaardige is, omdat hij zich als volmaakt gewaarwordt, omdat hij de 1e trap van liefde al bereikte, een en ander als gevolg van het opengaan van zijn ogen in de Tora, wanneer de Schepper zelf getuigt, dat hij al niet meer zal zondigen.

Aan zulke mens wijst Tana Kama erop, dat hij geen volmaakte rechtvaardige is, maar een middelbare, half rechtvaardige en half zondaar, omdat het ontbreekt hem nog aan één Voorschrift uit 613 Voorschriften van de Tora, het voorschrift van liefde. Immers een getuigenis van de Schepper over de onfeilbaarheid van de mens is op de angst voor bestraffing gebaseerd, welke bestraffing een mens evident gewaarwordt bij het terugkeren uit angst.

114

Het is reeds gezegd, dat het terugkeren uit angst corrigeert de mens en garandeert hem rechtvaardigheid vanaf het moment van het terugkeren en verder, maar zijn verleden niet corrigeert: het leed vóór het opengaan van het gezicht van de Schepper blijft vorig leed, en vorige overtredingen worden slechts gedeeltelijk gecorrigeerd - van opzettelijke veranderen zij in onopzettelijke.

Waarom wordt de mens dan bepaalt als half rechtvaardige-zondaar, indien blijft over om maar één Voorschrift te vervullen?

Een toestand, en niet een periode van het leven van een mens, wordt in twee delen ingedeeld:

a) vóór het terugkeren tot de Schepper heet hij zondaar,

b) na het terugkeren tot de Schepper vervult hij de Tora en Voorschriften krachtens het terugkeren uit angst en heet rechtvaardige. Daarom heet hij in een zulke toestand krachtens zijn verleden en huidige toestanden “half zondaar en half rechtvaardige”.

115

Daarom zegt Tana Kama, een mens, aan wie één het laatste uit 613 Voorschriften ontbreekt, dient zich als half zondaar en half rechtvaardige zien, d.w.z., hij dient zich voor te stellen, dat het moment van zijn terugkeer uit angst zich in het midden van zijn leven bevindt, waar onder het midden van het leven zijn “midden” toestand bedoeld wordt: hij is half zondaar - voor de tijd vóór zijn terugkeer, wanneer hij zeker zondigde, omdat het terugkeren uit angst corrigeert het verleden niet, en half rechtvaardige - vanaf het moment van het terugkeren en verder, omdat nu zal hij niet meer zondigen. D.w.z., voor de eerste helft verdient hij een bestraffing, en voor de tweede helft verdient hij een beloning.

116

Aan een zulke mens raadt Tana Kama om na te denken: indien hij één overgebleven Voorschrift vervult, dan zal hij gelukkig worden, zal hij zijn weegschaal naar een verdienste doen neigen. Omdat degene, die het Voorschrift van liefde als gevolg van het terugkeren uit liefde vervult, verandert zijn vorige opzettelijke zonden in verdiensten, d.i. al het leed van het verleden, vóór zijn terugkeer, wanneer hij in pretenties tot de Schepper verkeerde voor het feit, dat de Schepper in hem het leed oproept, deze veranderen in het heden in gigantische genietingen, dermate, dat hij het jammer vindt, dat hij niet dubbel leed, omdat het lijden veranderde in vaten van ontvangst van een genieting (p. 108).

Juist dat heet het doen neigen, het doorslaan van de weegweegschaal van verdiensten ten aanzien van de weegweegschaal van zonden, want al zijn leed, misstappen en opzettelijke zonden veranderen in verdiensten.

Het doorslaan van verdiensten betekent niet, dat de weegweegschaal van verdiensten meer vol is en daarom slaat de weegweegschaal van verdiensten de weegweegschaal van zonden door, maar dat de hele weegweegschaal met zonden en misstappen, als gevolg van het terugkeren uit liefde, ook in de weegschaal vol verdiensten verandert, alle vorige opzettelijke zonden in verdiensten veranderen.

117

En daar komt nog bij, waarschuwt Tana Kama, dat vóórdat een “middelmatige” mens het Voorschrift van liefde niet bereikt, heeft hij geen recht om van zichzelf zeker te zijn en op een getuigenis van de Schepper te hopen, dat hij niet meer zal zondigen.

Daarom dient hij te overpeinzen: immers, indien hij zelfs één zonde zal begaan, dan zal zijn weegschaal van bestraffingen doorslaan, omdat hij terstond het opengaan van het gezicht van de Schepper verliest en opnieuw tot een verborgenheid van het gezicht van de Schepper terugkeert. Daarmee doet hij zich naar het bestraffen neigen, omdat hij alle verdiensten verliest, niet alleen vorige, maar zelfs in het vooruitzicht, zijn toekomstige helft.

Daarom is het gezegd: “Degene, die één zonde begaat verliest alles”. Maar indien er van een mens sprake is, die de trap van het ontzag voor de Schepper bereikte, wanneer de Schepper zelf getuigt, dat die mens niet meer zal zondigen, hoe kan men dan veronderstellen, dat hij in staat is om maar één zonde te begaan?

Daarom citeert rabbi Ashlag een uitspraak: “Geloof in jezelf niet tot je stervensdag”, wat betekent, dat vóórdat de mens het terugkeren uit liefde niet bereikte (het licht nefesj van de wereld Atsieloet), kan hij nog zondigen.

Daarom waarschuwen de wijzen: “Geloof jezelf niet”, zelfs een mens, waarover de Schepper zelf getuigt, dat hij niet meer zal zondigen. En daarom dient de mens tegen zichzelf te zeggen, dat indien hij dit laatste Voorschrift zal vervullen, het Voorschrift van liefde, zal hij niet meer zondigen. Maar indien hij één zonde zal begaan, zal hij alles verliezen.

118

Daarom bestaat een verschil in woorden van Tana Kam en rabbi Eliëzer: de eerste spreekt over de tweede (p. 70) en de derde (p. 72) trappen van liefde, en rabbi Eliëzer over de vierde (p. 73) trap. Een mens wordt half rechtvaardige en half zondaar genoemd indien hij de eerste trap van de liefde al bereikte, terwijl hij uit angst terugkeerde, en het ontbreekt hem alleen aan het Voorschrift van liefde.

In een zulke toestand heet hij “voor de helft: voor jaren vóór zijn terugkeer heet hij nu “half schuldige zondaar”, en voor jaren na zijn terugkeer heet hij “half verdiende rechtvaardige”.

Maar vóórdat hij het terugkeren uit liefde niet bereikte, maar slechts het terugkeren uit angst, d.i. de 1e trap van de liefde, zijn zijn opzettelijke overtredingen in onopzettelijke veranderd, maar zij blijven toch overtredingen.

Daarom weet hij, dat hem nog één Voorschrift ontbreekt, het Voorschrift van liefde. Maar hoe kan men dan in overeenkomst daarmee zeggen over alles in de wereld “half schuldig en half rechtvaardig?

119

In het p. 73 werd gezegd, dat de 4e trap kan men bereiken, indien hij alle verrichtingen van zijn geliefde ten aanzien van hem en van anderen kent. Daarom is het feit, dat de mens zijn weegschaal naar een beloning deed neigen nog niet afdoende voor het bereiken van de volle liefde, de 4e trap, want hij bevat de hele grootsheid nog niet van een oneindige goede houding van de Schepper zowel tot rechtvaardigen, als tot zondaars, tot de hele wereld, maar bevat slechts de verrichtingen van de Schepper ten aanzien van zichzelf (p. 115).

Uit het p. 72 werd duidelijk in hoeverre een mens alle verrichtingen van de Schepper ten aanzien van alle schepselen zonder uitzondering nog niet bevat, in hoeverre zijn liefde voor de Schepper niet eeuwig is. Daarom dient hij de weegschaal van de hele wereld tot verdiensten en beloning doet neigen - en pas dan wordt de eeuwige liefde aan hem onthuld.

Wanneer een mens een goede houding van iemand gewaarwordt, dan ontstaat in zijn hart een liefde. En dat is een onafhankelijke liefde. Maar hij weet nog niet, hoe deze bekende zich tot andere mensen verhoudt.

En indien hij te weten zal komen, hoe wreed hij zich tot anderen verhoudt, terstond zal hij zich afvragen: waar zijn zijn goede eigenschappen? Eveneens ten aanzien van de Schepper is het geval: een mens bevatte de grootsheid van de Schepper, heeft Hem lief, maar weet nog niet, hoe de Schepper zich tot al Zijn schepselen verhoudt.

Misschien, wanneer hij de houding van de Schepper ten aanzien van andere schepsels zal zien, dan zal hij ontdekken, dat de Schepper niet volkomen goed en barmhartig voor allen is, en dan zal zijn liefde verzwakken, zal niet volmaakt zijn. Maar indien hij de houding van de Schepper ten aanzien van overige mensen niet ziet, hoewel hij een mogelijkheid heeft om wel te zien, wordt het geacht, dat zijn liefde niet volmaakt is.

Om de liefde van de mens volmaakt te maken, zodat die niet verminderd zal worden, zodat niets haar zal kunnen doden, dient de mens zich te vergewissen in een volmaakte houding van de Schepper ten aanzien van alle schepselen.

120

Rabbi Eliëzer zegt: “…de wereld wordt naar de meerderheid beoordeeld en eenieder - volgens de meerderheid…”. Daar hij over de hele wereld spreekt, kan hij niet als Tana Kama spreken, dat de mens allen als half rechtvaardigen en half zondaar dient te zien, want daarvoor dienen allen in de wereld het terugkeren uit angst bereiken, als gevolg van het opengaan van het gezicht van de Schepper.

Er zijn veel zondaars in de wereld. Waarom dan, indien de wereld naar de meerderheid beoordeeld wordt, dan, na één Voorschrift te hebben vervuld, doet de mens ook de hele wereld naar de kant van een beloning neigen? Het oordeel naar de meerderheid betekent niet, zoals wij gewoonlijk begrijpen, dat 51% - dat is de meerderheid, en 49% - dat is de minderheid.

Immers, hoe kan dan zijn, dat een mens maar één Voorschrift overblijft om het te vervullen, en hij heet nog zondaar ook. Men dient dat als volgt te begrijpen: het feit, dat hij alles naar de weegschaal van een beloning deed neigen, hangt van “de meerderheid” af, d.w.z., van dat weinige, dat “één Voorschrift” heet, door middel waarvan alle 100% op de weegschaal van verdiensten zullen komen te staan, en alle overtredingen zullen als verdiensten zijn.

Het blijkt dan, dat hij “naar de meerderheid” beoordeeld wordt - zodat alles in verdiensten overgeheveld zou worden, wanneer de weegschaal van schuld, van zonden, welke hem vóór zijn terugkeren vulde, nu in de weegschaal van verdiensten verandert, hangt alleen van het vervullen van één Voorschrift af.

Immers, men kan denken, dat de mens de trap van een volmaakte rechtvaardige bereikt onder een voorwaarde van het ontbreken van overtredingen en dat hij nooit meer zal zondigen. En degenen, die veelvuldig en met kwade bedoelingen al zondigden zijn al niet waardig om de trap van een volmaakte rechtvaardige te bereiken.

Daarom wijst rabbi Eliëzer aan, dat het niet correct is, en de wereld wordt, zoals elke mens, naar de meerderheid beoordeeld. D.w.z., na het terugkeren uit angst, welke persoon “middelmatig” genoemd wordt, vóór het terugkeren is hij zondaar, en na het terugkeren - rechtvaardige, indien hij alleen één Voorschrift zal toevoegen, het Voorschrift van liefde. Dan wordt het geacht, dat de meerderheid is gerechtvaardigd en doet de hele wereld naar de weegschaal van een beloning neigen. Dat betekent, dat zelfs indien al zijn verleden enkel uit zonden bestaat, veranderen zij in verdiensten, alsof hij nooit zondigde en wordt hij als volmaakte rechtvaardige geacht.

Daarom is het gezegd, dat de wereld en eenieder worden naar de meerderheid beoordeeld. D.w.z., een zonden door een mens begaan vóór het terugkeren tot de Schepper worden niet gerekend, omdat zij in verdiensten veranderen. Op die manier zelfs volledige zondaars worden als gevolg van het terugkeren uit liefde als volmaakte rechtvaardigen geacht.

121

Daarom is het gezegd: indien de mens na het terugkeren uit angst, wanneer hem nog één Voorschrift ontbreekt, dit vervult, dan “gelukkig is hij, dat hij zichzelf en de hele wereld naar de weegschaal van een beloning deed neigen”. D.w.z., door het terugkeren uit liefde doet hij niet alleen zichzelf naar de weegschaal van verdiensten neigen, zoals Tana Kama zei, maar tevens de hele wereld.

D.w.z., hij bevat dermate het licht van de Tora, dat het hem onthuld wordt, hoe de hele wereld het terugkeren uit liefde zal bereiken, als gevolg van het feit, dat die grootse kennis en gewaarwording van de Tora, welke hij waardig geacht werd, aan allen geopenbaard zal worden, alle zonden van de mens uit de aarde zullen verdwijnen en er zal geen zondaar meer zijn.

Eveneens als hij persoonlijk de volmaakte liefde van de Schepper ten aanzien van hem in het verleden en de toekomst bevat, waardoor in hem een enorme liefde voor de Schepper ontstond, bevat hij ook, dat de hele wereld tot het terugkeren uit liefde en gigantische genietingen zal komen, welke genietingen de Schepper aan hen onophoudelijk toezendt.

Terwijl hij ziet, hoe de Schepper elke van de door Hem met het absolute goed geschapen schepping bestuurt, terwijl hij datgene bevat, wat in de toekomst eenieder zal bevatten, wordt een mens met een zulke liefde voor de Schepper vervuld, dat hij in zijn eentje, zelf, de weegschaal van verdiensten, welke zij in de toekomst zullen ontvangen, doet neigen.

En hoewel alle mensen van de wereld zelf het terugkeren tot de Schepper uit angst nog niet bereikten, maar indien één doet de weegschaal naar de kant van verdiensten neigen, welke verdiensten zij in de toekomst zullen dienen te ontvangen, dan lijkt het op datgene, wat gezegd is: “Je wereld zal je nog tijdens je leven zien” - dat is gezegd over hem, die het terugkeren uit angst bereikte, omdat hij dat dermate gewaarwordt, alsof hij reeds ontvangt, want “wie in de toekomst ontvangt, gelijkt op hem, die nu ontvangt” (p. 84).

Zo ook hier, aan de mens, die het toekomstige terugkeren van de hele wereld tot de Schepper bevat, wordt dat meegerekend, alsof de hele wereld al tot de Schepper terugkeerde en eenieder van levenden zijn weegschaal in verdiensten veranderde, wat voor hem volkomen afdoende is voor het bevatten van alle verrichtingen van de Schepper met elke van Zijn schepselen.

Daarom zegt rabbi Eliëzer over hem, die het terugkeren uit liefde bereikte: “Gelukkig is hij, dat hij deed zichzelf en de hele wereld naar de weegschaal van een beloning neigen”. Immers vanaf dit moment kent hij alle wegen van het bestuur van de Schepper over alle schepselen, over eenieder afzonderlijk, hij bevat het oneindige goedheid van de Schepper voor allen en altijd. En daar hij dat weet, bevat hij de 4e trap van de liefde voor de Schepper, de eeuwige liefde (p. 73).

Ook rabbi Eliëzer in de voetsporen van Tana Kama waarschuwt, dat hoewel hij erin slaagde om de hele wereld naar de kant van de weegschaal van een beloning deed neigen, kan hij in zichzelf tot zijn dood niet geloven, omdat indien hij zelfs één keer zal zondigen, zullen al zijn bevattingen en gewaarwordingen terstond verdwijnen, zoals Tana Kama zei: “Eén zonde roept het verdwijnen van al het goed op”.

Op die manier werd het onderscheid verduidelijkt tussen Tana Kama en rabbi Eliëzer: Tana Kama spreekt alleen over de 2e en de 3e trappen van de liefde en daarom heeft het niet over het doen neigen van de hele wereld naar de weegschaal van een beloning.

En rabbi Eliëzer spreekt over de 4e trap van de liefde, die alleen plaatsvindt als gevolg van het bevatten van het doen neigen van de hele wereld naar de weegschaal van een beloning. Maar wij dienen nog te begrijpen, hoe wordt het bevatten van het doen neigen van de hele wereld naar de kant van een beloning bereikt.

122

In de Talmoed wordt gezegd (tr. Taaniet 11:1): “Wanneer een gemeenschap zich in het lijden bevindt, mag een mens niet zeggen, ik ga naar huis om te dineren en uit te rusten. En indien hij zo doet, dat is het over hem gezegd, hier heb je een vreugde, laten wij een stuk vee slachten, laten wij vlees met wijn doorspoelen, omdat morgen gaan wij dood.

Indien de Schepper hem zal vergeven, dan is dat een eigenschap van een middelmatige. Maar over een zondaar is het gezegd, laten wij vlees met wijn nemen, omdat morgen zal ook een dag zijn. En dan verlaat een rechtvaardige de wereld, maar niemand let erop, dat vanwege het kwaad van een zondaar verdwijnt een rechtvaardige. Maar degene, die met een gemeenschap samen lijdt, bevat en ziet vervolgens ook het herleven van een gemeenschap”.

123

Datgene, wat gezegd is heeft in het geheel geen samenhang. Immers, het wenst een bewijs te leveren, dat een mens het leed van een gemeenschap dient te lijden. Maar waarom wordt het over “eigenschappen” van een middelmatige en een zondaar gesproken, en niet over een middelmatige en een zondaar? Waarvoor wordt het over een bestraffing voor het niet-deelnemen aan het lijden van een gemeenschap gesproken?

Waarom ontvangt een zondaar generlei bestraffing, en vanwege zijn zondigen een rechtvaardige verdwijnt? Welk verband bestaat er tussen een zondaar en een rechtvaardige, dat een rechtvaardige voor een vergrijp van een zondaar bestraft werd? Waarom moet een zondaar niet onverschillig zijn, dat door zijn doen en laten een rechtvaardige bestraft wordt? Bestaat een bestraffing van een zondaar soms daarin, dat een rechtvaardige verdwijnt?

124

Maar deze eigenschappen van een middelmatige, van een zondaar en van een rechtvaardige bevinden zich niet in verschillende mensen, maar in eenieder van ons. Wanneer men de Tora voor de zelfcorrectie leert, dan wordt alles, wat daarin gezegd is, als op één mens betrekking hebbende waargenomen, omdat in eenieder van ons kan men met deze drie eigenschappen bepalen:

a) tijdens een verborgenheid van het gezicht van de Schepper, wanneer een mens niet ziet, dat de Schepper de wereld met het absolute goed bestuurt, wanneer hij nog geen terugkeren uit angst bereikt - dan wordt hij als zondaar bepaald.

b) degene, die het terugkeren uit angst bereikte, wordt als middelmatige bepaald, omdat hij half goed en half slecht is: vóór zijn terugkeren - tijdens zijn zondigen, is hij zondaar; na zijn terugkeren, tijdens zijn verdiensten, is hij rechtvaardige. Uiteindelijk, in die toestand, d.i. vóór het moment van zijn terugkeren en vanaf het moment van zijn terugkeren - half zondaar en half rechtvaardige - wordt hij als middelmatige bepaald.

c) na het terugkeren uit liefde te hebben bereikt, d.i. de 4e trap, de eeuwige liefde, wordt hij als volmaakte rechtvaardige bepaald. Daarom is het niet gezegd gewoon een middelmatige, een zondaar en een rechtvaardige, maar juist in de eigenschap van een middelmatige, van een zondaar en van een rechtvaardige - dienovereenkomstige geestelijke eigenschappen, toestanden van één mens.

125

Het is reeds gezegd, dat het onmogelijk is om de 4e trap van de liefde te bereiken, zonder vooraf het opengaan van het gezicht van de Schepper te bevatten, welke opengaan voor de hele wereld in de toekomst weggelegd is, datgene, wat de hele wereld in de toekomst dient te bereiken.

Hoewel deze toekomst van de hele wereld nog aan niemand in de wereld is geopenbaard, maar om de hele wereld naar de weegschaal van een beloning doen neigen, dient de mens deze toekomst van de hele wereld te bevatten, zoals rabbi Eliëzer zegt.

Met het opengaan van het gezicht van de Schepper verandert elke doorgeleefde in de toestand van een verborgenheid leed in een dermate grote genieting, dat de mens betreurt het, dat hij in het verleden geen groter leed gewaargeworden had (p. 108). Maar dat is wel mogelijk, omdat hij dit leed zich herinnert.

Maar wanneer hij doet de weegschaal van de hele wereld naar de kant van een beloning neigen, hoe kan hij de maat van het lijden van de hele wereld weten, in hoeverre alle mensen in de wereld lijden, om hun leed naar de kant van een beloning te doen neigen, zoals hij zijn eigen weegschaal doet neigen (p. 121). Om de weegschaal van een beloning van de hele wereld niet te laten ontbreken, wanneer een mens al klaar is om die te doen neigen, bestaat er geen andere manier, dan het leed van de hele wereld als zijn eigen leed te gewaarworden.

Alleen in een zulk geval zal bij een mens de weegschaal van het bestraffen van de hele wereld in hemzelf gereed zijn, eveneens als zijn eigen weegschaal van een bestraffing. En zodra hij een mogelijkheid zal bereiken om zichzelf naar de kant van de weegschaal van een beloning te doen neigen, zal hij ook de hele wereld ernaar kunnen doen neigen, omdat hij het leed van de hele wereld gewaar werd, waardoor hij de trap van een volmaakte rechtvaardige bereikt.

En van elk vorig leed gewaarwordt hij een volmaakte genieting en het besef van een gigantische geestelijke beloning voor elk vorig leed. Onder het begrip “gemeenschap” wordt in het algemeen het totaal aan alle zielen verondersteld, die door de Schepper geschapen zijn. alle geschapen zielen bevinden zich op verschillende verwijdering van de Schepper in alle 4 werelden ABaJ”A, elke ziel afhankelijk van de doorgelopen weg van de correctie in haar kringlopen.

Allen samen heten zij de ziel “Adam”, “Knesset Israël”, “Schiena”, “Malchoet”. Vóórdat de mens niet inziet, hoe de Schepper alle zielen in de toekomst vult en hoe Hij hen onophoudelijk, door Zijn goed naar Zich toe leidt, wat heet, dat hij de hele wereld naar de kant van de verdiensten doet neigen, kan hij de Schepper niet absoluut liefhebben.

126

Daarom is in de Talmoed gezegd (p. 122), dat indien de mens met een gemeenschap samen niet lijdt, dan zelfs na het terugkeren uit angst te hebben bereikt, wat een kenmerk van een middelmatige is (p. 62), na de toestand “je wereld zal je nog tijdens je leven zien” te hebben bereikt, welke toestand hem in de toekomstige wereld voorbeschikt is, dan is hij daarmee oneindig dermate gelukkig, dat hij met blijdschap zegt: “Dat is de vreugde, laten wij een stuk veel slachten en zullen wij vlees met wijn doorspoelen, omdat morgen gaan wij dood”. Maar de Schepper vraagt hem: “En heb je je misstappen bedekt?” Bij degene, die uit angst terugkeert, zijn opzettelijke overtredingen in misstappen veranderen.

Maar daar hij niet met een gemeenschap samen leed, kan hij het terugkeren uit liefde niet bereiken, wanneer opzettelijke overtredingen in verdiensten veranderen. En bij hem zijn onopzettelijke overtredingen, misstappen overgebleven. En zonder het veranderen van misstappen in verdiensten is er geen vreugde in het leven van de toekomstige wereld.

127

Maar het wordt over een middelmatige gesproken, onderstreept de Talmoed, d.w.z., vanaf het moment, wanneer hij uit angst terugkeerde en verder, wanneer hij een middelmatige heet. Het terugkeren uit angst corrigeert het verleden niet, en deze, nog niet gecorrigeerde eigenschappen, heten eigenschappen van een zondaar.

Hoewel in zijn hoedanigheid als middelmatige, hij het ontvangen van een beloning in de toekomst wenst, maar als degene, die nog eigenschappen van een zondaar heeft, wenst hij niet dood te gaan, omdat voor zondaars bestaat geen beloning in de toekomstige wereld.

Daarom, terwijl de eigenschap van een middelmatige in de mens zich verheugt en roept: “want morgen gaan wij dood!” uit en “wij zullen het leven in de toekomstige wereld waardig bevonden worden”, roept de eigenschap van een zondaar in hem: “en hoe zal de dag van morgen worden!” uit, d.w.z., hij wenst in deze wereld voor altijd te blijven, omdat in hem bestaat nog geen deel in de toekomstige wereld, immers dit deel wordt alleen door het terugkeren uit liefde gecorrigeerd.

128

Daarom beëindigt de uitspraak van de Talmoed: “En een rechtvaardige verdwijnt”, d.i. de eigenschap van een volmaakte rechtvaardige, welke de mens had moeten bereiken, verdwijnt van hem “en niemand let erop, dat vanwege het kwaad een rechtvaardige verdween”: omdat een middelmatige, die geen leed van een gemeenschap bij zich aansloot, kan het terugkeren uit liefde niet bereiken, welk terugkeren verandert opzettelijke overtredingen in verdiensten en het leed in genietingen, en omgekeerd, alle misstappen en leed, die door hem in het verleden waren ondervonden, vóórdat hij uit angst terugkeerde, staan vóór zijn ogen in de vorm van eigenschappen van een zondaar, die het leed van het bestuur van de Schepper gewaarwordt.

En dit leed, dat hij van het bestuur van de Schepper gewaarwordt, laat hem niet toe om de trap van een volmaakte rechtvaardige te bereiken. Daarom is het gezegd: “en niemand let op”, d.w.z., de mens zelf let niet op, dat “vanwege het kwaad”, d.i. uit het feit, dat hij het kwaad, het leed uit het verleden van het bestuur van de Schepper gewaarwordt, “een rechtvaardige verdwijnt” - verdwijnt van de mens de eigenschap van een rechtvaardige - en hij zal sterven, uit de wereld weg zal gaan alleen in de hoedanigheid van een middelmatige.

En dat is allemaal alleen daarom, omdat hij zich niet met een gemeenschap verbond, het leed van een gemeenschap niet leed - daarom kan hij een beloning en het tot rust komen van een gemeenschap niet bereiken en zien, hij kan de weegschaal van een gemeenschap niet naar de kant van een beloning en verdiensten doen neigen, en een voldoening zien, een beloning van een gemeenschap. En daarom kan hij nooit de trap van een rechtvaardige bereiken.

Enfin: indien een mens zich met een gemeenschap verbindt, dan wordt hij waardig geacht om het tot rust komen, een genieting van een gemeenschap te zien, d.w.z., hij kan het terugkeren uit liefde bereiken, het een eeuwige terugkeren, omdat hij kan zichzelf en de hele wereld naar de kant van de weegschaal van verdiensten doen neigen, want hij ziet in het heden, hoe al het lijden van de hele wereld van de Schepper, vóórdat hij terugkeerde, na zijn terugkeren in een gigantisch licht verandert, welk licht op al het leed zal neerdalen, dat hij tijdens een verborgenheid doorgemaakt had.

En daar heeft de mens krachten voor om in te zien, omdat hij alle misstappen en het leed van de hele wereld kent. Daarom verkrijgt degene, die met een gemeenschap lijdt, alle nodige gevoelens, het leed, waarin hij vervolgens met name genietingen gewaarwordt, - en juist dat heet het bevatten van het toekomstige zaligmaking van een gemeenschap.

Hieruit wordt het beter zichtbaar, dat zondaars, middelmatigen, rechtvaardigen - deze toestanden komen bij één mens beurtelings: vóór het terugkeren - dan is hij een zondaar, na het terugkeren uit angst - dan is hij een middelmatige, na het terugkeren uit liefde - dan is hij rechtvaardige.

129

Uit al het bovenstaande vloeit uit, dat er geen enkele persoon, die in deze wereld geboren wordt, die deze drie hoedanigheden beurtelings niet zou moeten doorlopen: een zondaar, een middelmatige en een rechtvaardige. Eenieder van degenen, die op deze aarde geboren wordt, dient ze door te lopen, en bestaat er geen mens, die direct met de eigenschappen van een middelmatige of een rechtvaardige geboren zou worden.

En zij heten eigenschappen, omdat zij van de eigenschappen van het bevatten van het bestuur van de Schepper uitgaan. Daarom wordt een zondaar of een rechtvaardige volgens een gewaarwording bepaald, hoe de mens het bestuur van de Schepper, de houding van de Schepper ten aanzien van de wereld, gewaarwordt.

Daarom is het gezegd door de wijzen (tr. Sota 8): “In die mate, waarin de mens zich meet, wordt hij gemeten”: een mens kan veel leren, bidden en vasten, maar indien hij in zijn hart voelt, dat de Schepper zich tot hem slecht verhoudt, dan heet hij zondaar, en hij kan niet veel leren, niet veel bidden, maar hij is blij, terwijl hij de houding van de Schepper ten aanzien van hem als zodanig gewaarwordt, heet hij rechtvaardige - naar datgene, hoe de mens de Schepper noemt, zo heet ook de mens.

Omdat degenen, die het verborgen bestuur van de Schepper gewaarworden, en Zijn goed bestuur niet inzien, en vandaar klachten ten aanzien van de Schepper hebben voor het feit, dat zij van Hem datgene niet ontvangen, wat zij wensen - en datgene, wat de mens wenst maar niet heeft - deze gewaarwording in het hart is juist de klacht op de houding van de Schepper tot hem, door deze gewaarwording in het hart zegt de mens, dat de Schepper is niet barmhartig met hem en daarom is hij niet tevreden en verdrietig.

Zij, die het bestuur als slecht, als zondig gewaarworden worden in hoedanigheid van zondaar bepaald: niet-volledige zondaar van een eenvoudige verborgenheid van de Schepper of een volledige zondaar van een dubbele verborgenheid van de Schepper. Degene, die in de Schepper in het geheel niet gelooft, heeft generlei klachten ten aanzien van de Schepper.

Maar hij, die in de Schepper gelooft, heeft klachten op Hem voor het feit, dat hij datgene wat hem toekomt niet ontvangt. En hij heet zondaar, omdat hij voelt, dat de Schepper zich tot hem niet zodanig verhoudt, zoals Hij, naar zijn mening, zich dient te verhouden.

Om de Schepper in zijn hart niet te beschuldigen, dient een mens naar allerlei rechtvaardigingen en middelen te zoeken, zowel in zichzelf, als in de omgeving, alles, wat hij maar in staat is te doen, om in vreugde te blijven. Omdat de hele grondslag van het jodendom is het vertrouwen in de Schepper. En indien dit vertrouwen er is, dan verlaat de vreugde en het geluk de mens niet.

Indien onafhankelijk van zijn toestand kan een mens door inspanningen zijn vreugde, zijn geluk bereiken en in zijn hart zeggen, dat de Schepper rechtvaardige is en Zich tot hem alleen maar door het goed doen verhoudt, dan heet die mens rechtvaardige. De mens oordeelt over de Schepper en Zijn bestuur naar zijn begrijpen hoe dit bestuur over hem en de hele wereld dient te zijn.

Door zich slecht te voelen en door het voelen, dat deze gewaarwordingen hij van de Schepper ontvangt, wordt de mens als zondaar bepaald. Maar indien hij beweert, dat ook de hele wereld zich in het lijden bevindt als gevolg van het slechte bestuur van de Schepper, dan wordt hij een nog grotere zondaar geacht.

En indien de Schepper om raad zou vragen, hoe men de wereld bestuurt, dan zou hij hem aanraden om zich beter tot de wereld te verhouden, dan het hem lijkt, dat de Schepper zich tot de wereld nu verhoudt. In het algemeen, begrijpt eenieder beter dan de Schepper, hoe onze wereld eruit dient te zien en hoe het hoge bestuur dient te zijn. En de reden is alleen in de verborgenheid van het ware bestuur van de Schepper over de wereld.

Daarom heten degenen, die het bestuur van het verborgen gezicht van de Schepper bevatten, zondaars. En aangezien hij noemt zichzelf uit de diepten van zijn eigen gewaarwordingen zondaar, omdat deze naam alleen van datgene afhangt, wat de mens in zijn hart gewaarwordt en hangt in het geheel niet van af wat hij met zijn lippen of zelfs in gedachten uitspreekt.

Indien een mens zich slecht, onzeker voelt, kan hij niet in vreugde verblijven (vreugde - dat is een gewaarwording waarmee een mens zou wensen om zijn heel leven te blijven), dan hangt het helemaal niet van zijn woorden of zelfs indien hij de Schepper met zijn verstand rechtvaardigt.

Immers het rechtvaardigen van het bestuur van de Schepper gaat van gewaarwordingen in gevoelens en pezen uit, welke kunnen tegen zichzelf door het geweld niet liegen, zoals met ons het geval is. Daarom doet degene, die zich in een verborgenheid van de Schepper bevindt, zichzelf en de hele wereld naar de weegschaal van een bestraffing neigen, omdat het dunkt hem, dat de hele wereld hetzelfde slechte bestuur gewaarwordt, als hij, en hij is er niet mee eens om in zijn gewaarwording voortdurend te blijven.

130

Maar degene, die het bestuur van de Schepper in het opengaan van Zijn gezicht in de eerste trap bevat en gewaarwordt, welke het terugkeren uit angst heet, wordt in de hoedanigheid van een middelmatige bepaald, omdat zijn gewaarwordingen tweeën verdeeld worden. Deze twee heten twee weegschalen: immers na het opengaan van het gezicht van de Schepper en een toestand van “je wereld zal je nog tijdens je leven zien” te hebben bevat, bevat hij vanaf dat moment en verder het bestuur van de Schepper als goede, en daarom verkrijgt hij de kant van de weegschaal van verdiensten, omdat hij beweert door zijn gewaarwording, dat de Schepper rechtvaardige is en daarom wordt zelf zo genoemd, daar hij het bestuur van de Schepper zo noemt.

Maar alle bittere kwellingen, die in zijn gewaarwordingen uit vorige bittere dagen in de toestand van een verborgenheid van het gezicht van de Schepper afgedrukt waren, d.w.z., vóórdat hij het terugkeren uit angst bereikte, bleven als het ware vorige en heten de weegschaal van beschuldigingen, wanneer hij de Schepper beschuldigde, terwijl hij materiële, lichamelijke of geestelijke kwellingen gewaar werd.

En daar hij deze twee weegschalen heeft, één tegenover de ander - staat voor hem vóór zijn terugkeren de weegschaal van beschuldigingen, en vanaf het moment van het terugkeren en verder staat vóór hem de weegschaal van verdiensten, bevindt hij zich op het moment van het terugkeren tussen verdiensten en beschuldigingen en heet daarom “middelmatige”.

131

En degene, die de 2e trap van het opengaan van het gezicht van de Schepper waardig bevonden wordt, wanneer zijn opzettelijke overtredingen in verdiensten veranderen, wordt geacht, als degene, die de weegschaal van beschuldiging deed neigen naar de kant van verdiensten, d.i., al het leed, dat in zijn gewaarwordingen in de toestand van een verborgenheid van het gezicht van de Schepper veranderden nu in de weegschaal van verdiensten, omdat alle kwellingen van het verleden in een gigantische genieting veranderen, en hij heet rechtvaardige, want hij gewaarwordt als zodanig het bestuur van de Schepper.

132

De hoedanigheid van een middelmatige manifesteert zich in de mens soms zelfs tijdens zijn bevinding in een verborgenheid van de Schepper, wanneer hem het licht van de zekerheid in het bestuur van de Schepper opengaan, als gevolg van zijn grote inspanningen in het geloof in de Schepper en in een beloning en bestraffing. Dan wordt een mens in een bepaalde mate waardig geacht om de Schepper te gaan gewaarworden, het aan hem opengaande gezicht van de Schepper te gaan zien, zoals een middelmatige, d.w.z., hij voelt, dat vanaf dit moment en verder hij rechtvaardige zal zijn en tot de Schepper zal naderen. Maar hij is niet in staat om in deze hoedanigheid stand te houden, omdat dit alleen als gevolg van het terugkeren uit angst mogelijk is.

133

Maar men dient tevens te weten, dat men over de vrijheid van de wil alleen in de toestand van een verborgenheid van het gezicht van de Schepper kan spreken. Maar dat wil niet zeggen, dat nadat hij het opengaan van het gezicht van de Schepper waardig bevonden werd, hoeft men generlei inspanningen al te leveren en er is geen plaats voor het werk van de mens in het vervullen van de Tora en Voorschriften.

Juist omgekeerd: het echte werk in de Tora en Voorschriften in de nodige vorm begint juist nadat de mens het terugkeren uit liefde voor de Schepper waardig is bevonden, omdat pas dan kan hij zich met de Tora en Voorschriften met liefde en angst bezighouden, zoals ons namelijk voorgeschreven is (tr. Brachot 61): “Ik schiep de wereld voor volmaakte rechtvaardigen”.

Dat is te vergelijken met een koning, die uit al zijn onderdanen de meest trouwen en de meest hem liefhebbenden wenste uit te kiezen, om zich met hen in zijn paleis om te ringen.

Hij zond zijn renboden over het hele koninkrijk om aan te kondigen, dat degenen, die aan een bijzonder innerlijk werk voor de koning wensen te werken, dienen in het paleis te verschijnen. Maar om aan het licht te laten komen wie hem toch daadwerkelijk liefheeft, plaatste hij op wegen, die aan het paleis leidden wachtposten en beval de wachters om degenen die dat wensen in verwarring te brengen, door hen uit te leggen, dat het niet de moeite waard is om in het paleis van de koning te werken en op allerlei manieren hen af te doen schrikken.

Natuurlijk, toen alle onderdanen van de koning over een zulke mogelijkheid hoorden, terstond stormden zich naar het paleis af, maar de strenge wachters op wrede manier duwden hen weg. En toch konden velen tot het paleis van de koning naderen, waarbij zij naar de afschrikkingen en overtuigingen van de wachters ten aanzien van het werk in het paleis niet luisterden. Maar de wachters, die bij de poorten van het paleis stonden, waren nog wreder en stonden hen niet toe om zelfs tot de poorten te naderen, terwijl zij degenen, die dat wensten, op grove wijze wegduwden.

En alleen de bijzonder koppigen, bleven doorgaan met hun pogingen om tot de koning door te dringen, terwijl zij onder druk van wrede wachters naar achteren werden gedrukt en dan, in hun poging om de koning te bereiken, opnieuw aanvielen. En zo duurde het velen jaren in pogingen om het paleis te bereiken en in het wijken onder overtuiging van wachters, dat het niet de moeite waard is om in het paleis van de koning te werken - totdat zij verzwakt en teleurgesteld werden.

En alleen aan de bijzonder sterken van geest, het geduld waarvan hen toeliet om hun pogingen voort te zetten, overwonnen de wrede en slinkse wachters, - zij deden de poorten open en zij waren terstond waardig bevonden om de koning zelf te zien, die aan eenieder van hen een passende functie gaf.

En hoefden vanaf die tijd natuurlijk al niet meer met wachters te maken hebben, die hen zou afschrikken, in verwarring brengen en bedreigen, die hen zoveel kwellingen gedurende vele jaren bezorgden, toen zij naar de ingang van het paleis zochten, en met niets terug moesten keren, omdat zij nu waardig bevonden waren om de koning zelf binnen het paleis te dienen.

Zo ook gebeurt met de volmaakte rechtvaardigen: de vrijheid van de wil, die in de toestand van een verborgenheid van het gezicht van de Schepper zich voordeed, heeft natuurlijk geen plaats vanaf het moment van het opengaan van het gezicht van de Schepper, wanneer de poorten voor het bevatten van het open bestuur opengingen.

Hoe werd dan in het 4e deel van “Kabbala. Geheime Leer” beschreven, dat de mens beweegt zich als het ware binnen de werelden ABaJ”A en altijd denkt en handelt volgens dat geestelijk niveau, waarop hij zich bevindt en niet in staat is om anders te denken.

Het werk in de toestand van een verborgenheid van de Schepper, wanneer het egoïsme van de mens onophoudelijk in opstand tegen hem kwam, waarbij het hem van zijn toenadering tot het paleis wegduwde, - dit werk heeft natuurlijk geen plaats in de toestand van het opengaan van het gezicht van de Schepper, maar er is een echt werk direct voor de Schepper, wanneer men begint om langs die vele trappen van de ladder op te stijgen, die op de aarde staat, maar die de hemel bereikt, in overeenkomst met datgene, wat gezegd is: “Rechtvaardigen stijgen van kracht tot kracht op” en “Elke rechtvaardige datgene benijdt, wat aan een ander is toegekomen”, wanneer dit werk hen voorbereidt voor de zeer gewenste Schepper, zodat in hen het plan van de Schepper in de schepping in vervulling zou gaan, welk plan als het vergenoegen van schepselen bepaald wordt, volgens de eigenschap en de grootsheid van de Schepper.

134

Je dient de hoogste wet te kennen: het onthullen van wat dan ook kan alleen in die plaats zijn, waar zijn verborgenheid plaatsvond.

Zoals in onze wereld een verborgenheid is vóór het onthullen, een spruit komt alleen daar uit, waar die gepland was en waar het zaaisel verging, zo ook in geestelijke processen het geval is: een verborgenheid en een onthulling een gemeenschappelijk verband hebben, zoals een pit en het licht ermee verbonden: zonder pit kan olie niet branden.

Dat komt, omdat in een verborgenheid, wanneer die tot zijn correctie aankomt, het licht onthuld wordt, dat tot een vorige verborgenheid toebehoorde. Daarom is een verborgenheid de reden, die het onthullen in het leven roept en een verschijnende onthulling is met zijn vorige verborgenheid als een vlam met een pit verbonden.

Degene, die naar het geestelijke verheffen streeft, dient zich dat onophoudelijk te herinneren. Het is gezegd: “Voordelen van het licht worden uit de duisternis onthuld”, omdat het onmogelijk is iets te begrijpen, indien men eerst het tegengestelde niet bevat, want datgene, wat men aan het bevatten zijn, brengt altijd het begrijpen van het tegengestelde met zich mee.

Daarom, indien de mens iets wenst te bereiken, te beseffen, te gaan voelen, dient hij voor alles het tegengestelde van datgene te bevatten, wat hij zoekt, en naar mate het onthullen van het tegengestelde, bevat hij wat hij wenst - zoals bijvoorbeeld, bitter en zoet, haat en liefde, dorst en het lessen ervan. Daarom kan de mens de liefde voor de Schepper, de wens om met Hem samenvloeien, niet bereiken, vóórdat hij de toestand van het afscheid en verwijdering van de Schepper zal gaan haten.

Daarom dient hij te begrijpen, waarvan hij verwijderd is, wat hem door deze verwijdering ontzegd wordt, als gevolg waarvan in hem een wens ontstaat om zijn toestand te gaan corrigeren, omwille van een toenadering. D.w.z., hij dient duidelijk datgene te beseffen, wat hij kwijt is als gevolg van zijn verwijdering van de Schepper. Een beloning van een toenadering en het verlies van het zich verwijderen worden in leed en genietingen gemeten.

In de mate van een gewaarwording van kwellingen, verwijdert de mens zich en haat hun bron, omdat hij haat natuurlijk het leed. D.w.z., de maat van het lijden bepaalt de maat van inspanningen van de mens, zijn pogingen om een manier te vinden om zich van de bron van zijn leed te bevrijden.

De maat van haat bepaalt de maat van het zich verwijderen van de bron van het lijden. Tevens dient hij te weten, wat betekent het toenaderen tot de Schepper, het samenvallen van eigenschappen met Hem, d.i. de eigenschappen van de Schepper, waar hij dient naar te streven en te bereiken. En daardoor zal hij ook te weten komen, wat het verwijdering qua eigenschappen betekent.

Hoewel het gezegd is, dat de Schepper absoluut goed is, maar de mens ziet dat niet, terwijl hij het slechte bestuur gewaarwordt, terwijl hij in zijn hart de Schepper verwijt - hij heet zondaar. Wanneer hij gewaarwordt, dat de Schepper aan allen alleen het goed geeft, rechtvaardigt hij Zijn daden - hij heet rechtvaardige.

Daarom, door het leed te gewaarworden, verwijdert de mens zich natuurlijk van de Schepper, omdat het door hem ondervonden leed zelf roept in zijn hart haat voor de Schepper op. Het is de Tora verborgen licht vormt in de mens geleidelijk een gewaarwording van kwellingen vanwege zijn verwijdering van de Schepper en een haat voor die verwijdering. D.w.z., hij begint geleidelijk de reden van zijn verwijdering van de Schepper te beseffen.

De mens dient te geloven, dat het bestuur van de Schepper goed is, en hijzelf bevindt zich, gezien zijn egoïstische eigenschappen, in een verwijdering van de Schepper en daarom gewaarwordt leed in plaats van genietingen, welke de Schepper wenst hem te geven. Vervolgens, wanneer de mens begint te begrijpen in hoeverre hij van zijn toenadering tot de Schepper wint, begint hij naar een samenvloeiing te streven. Vandaar, dat elke gewaarwording juist het aan zichzelf tegengestelde aan het licht brengt.

Elk leed, droefgeestigheid, het neerdalen in egoïstische, lage wensen, wordt al als het gevolg van het verwijderen van de Schepper beseft, en hij bevat de winst uit het toenaderen en evalueert zijn verband met de Schepper. Juist het leed, nu al als gevolg van het verwijderen van de Schepper beseft, spoort de mens aan om een verwijdering, d.i. zijn egoïsme, als gevolg van zijn verwijdering te haten.

Uit het leed wordt een genieting geëvalueerd en begrepen. Maar vóórdat hij zelf het bestuur van de Schepper als goede zal zien, is er geen andere weg, dan daarin te geloven, ondanks al het leed. Daarin te geloven, dat het leed hem voor zijn voortgaan gezonden wordt.

En daarom is het gezegd (p. 17): “Rechtvaardige zal door zijn geloof leven”, d.w.z., alleen daarop dient de mens zich te concentreren - de Schepper te verzoeken om krachten te geven om in weerwil van kwellingen, in weerwil van datgene, wat zijn lichaam weet.

De inspanningen in het geloven doen in de mens de haat voor verwijdering ontstaan. Het onderscheid tussen het geloof en kennis (gewaarwordingen) bestaat daarin, dat de kennis zelf in afdoende om een handeling te verrichten. Het geloof - dat is slechts een verstandelijke overwinning van kennis, het vermogen om tegen zichzelf te zeggen, dat het voordelig is om tegen kennis te werken.

Daarom is het geloof alleen dan werkzaam, indien het groter dan kennis is, en daarom dient hij aan zijn geloof onophoudelijk te werken. Vandaar, dat alle kwellingen van de mens in deze wereld niet meer zijn, dan voorafgaande aan echte kwellingen, waarzonder zal de mens het geestelijke niet kunnen bereiken.

En echte kwellingen - dat zijn kwellingen van de mens uit het feit, dat hij de Schepper verwijt in zijn hart voor het slechte bestuur en verzoekt de Schepper om hem een zulk geloof te geven, waarbij hij, in weerwil van leed in zijn hart, niet slecht over Zijn bestuur zal kunnen spreken.

135

Het is gezegd, dat de hele Tora - dat zijn namen van de Schepper. Maar dat is in het geheel niet begrijpelijk, immers wij vinden in de Tora vele grove woorden en namen van bekende zondaars, zoals Farao en Bil’am, dingen die verboden zijn, het onreine, verwensingen, e.d. Hoe kan men dan begrijpen, dat het allemaal namen van de Schepper zijn?

136

Om dat te begrijpen, dient men te weten, dat de wegen van de Schepper niet op die van ons gelijken, omdat onze weg gaat uit een onvolmaakte uit, van beneden, en zet zich voort tot een volmaaktere, naar boven, terwijl de wegen van de Schepper zijn omgekeerd: van de volmaakte naar de onvolmaakte, van boven naar beneden.

Op de weg van Zijn neerdalen komen tot ons alle onthullingen, van de volmaaktheid naar de onvolmaaktheid: omdat eerst gaat van de Schepper zelf de absolute volmaaktheid uit, welke vervolgens neerdaalt, terwijl die door zijn eigenschappen van de Schepper verwijdert, door zich achtereenvolgens in te perken, langs de trappen van de werelden, totdat die zijn laatste toestand bereikt, de meest ingeperkte toestand, welke tot onze aardse, materiële wereld aan komt, - en dan wordt het ons hier, in onze wereld, onthuld.

Opdat wij, onvolmaakten en van de Schepper uiterst verwijderden, geestelijke trappen zouden kunnen bevatten, dient de Schepper een ladder te scheppen van het neerdalen van de volmaaktheid naar de onvolmaaktheid.

137

De hele Tora, waaraan geen grens is, welke uit de Schepper geschapen is en van Hem uitgaat, bevindt zich als zodanig vóór onze ogen in deze wereld, omdat de Schepper en de Tora - dat is hetzelfde.

Maar in de Tora van onze wereld is dat in het geheel niet zichtbaar, d.w.z., de mens kan TaNa”Ch en Talmoed leren en niet voelen, dat de Schepper van de wereld bestaat, aangezien bij ons de Tora en de Schepper twee categorieën zijn, en niet één. En zelfs meer dan dat, hoewel het is gezegd, dat de Tora - ons leven is, verandert degene, die zich ermee “lo liesjma” bezighoudt, hoewel hij daarin een grote kenner wordt, met ijver velerlei Voorschriften vervult, terwijl hij ertoe allerlei aanvullingen toevoegt, de Tora in het dodelijke gif.

Maar bij het ontstaan van de Tora, verscheen zij in de absoluut volmaakte vorm, als één geheel met de Schepper. En dat heet Tora van de wereld Atsieloet, waarover is gezegd (haKdamat Tiekoenej Zohar 3:2): “Hij, Zijn kracht en Zijn vaten - zijn één”, d.i. het Goddelijke.

Maar vervolgens daalde de Tora uit de Schepper neer en door haar neerdalen begrensde zij zich langs vele trappen, tot een toestand, waarin zij op de berg Sinai overhandigd werd, wanneer zij in die vorm opgeschreven werd, waarin wij haar in deze wereld zien, in bekledingen van grove omhulsels van onze materiële wereld - in moorden, stelen en andere overtredingen, die door ons in de Talmoed bestudeerd worden.

Maar alle woorden in de Tora zijn volkomen nauwkeurig. En hoewel in onze wereld “de Tora in de taal van de mens spreekt”, duidt elk woord een bepaald geestelijk begrip aan.

En daarom verliezen de geestelijke handelingen, het bestuur van de Schepper, welke met woorden uit onze wereld beschreven zijn, hun grootsheid niet, maar elk woord is een bevatting van een verrichting van de Schepper zelf, welke verrichting wordt door middel van het onthullen van dit woord bevat. Vandaar, dat alle woorden van de Tora de namen van de Schepper zijn.

En juist daarom, dat woorden van onze wereld Zijn verrichtingen het meest van alles verbergen, vindt via hen de meeste onthulling van de Schepper plaats!

138

Maar hoewel er een enorm verschil bestaat tussen bekledingen van de Tora in onze wereld en die in de wereld Atsieloet, blijft de Tora zelf, d.i. het licht in deze bekledingen, zonder enige verandering, zowel in onze wereld, als ook in de wereld Atsieloet, zoals is gezegd (Malachiem 3:6): “Ik verander Mijzelf niet”.

De ladder van het neerdalen, vertegenwoordigt trappen van een geleidelijke verwijdering van eigenschappen van de Schepper, welke trappen ook de werelden Atsieloet, Brieja, Jetsiera en Asieja, Deze wereld heten, elke waarvan tevens uit 25 trappen bestaat. Deze trappen zijn namelijk bekledingen van het licht. In Deze wereld zijn bekledingen materieel, bijvoorbeeld, het voedsel. Er zijn bekledingen die toegestaan en die welke verboden zijn, zoals in het voedsel.

In een bekleding “geld” bestaat een verbod om te stelen. Er is een bekleding “eerbetoon” e.d. In deze materiële bekledingen bekleedt de Tora zich, maar de Tora zelf - dat is het licht van de Schepper: de Schepper bekleedt zich in de Tora, in verschillende bekledingen, en het hele verschil bestaat alleen in hen, alleen ten aanzien van de mens, die deze bekledingen bevat.

Bovendien, grove bekledingen van de Tora van onze wereld, van de wereld Asieja, veroorzaken op generlei manier gebrek aan het licht daarin, maar integendeel, zij zijn belangrijker aan het einde van de correctie, dan verfijnde bekledingen van de Tora in hogere werelden. En dat komt, omdat een verborgenheid is de reden voor een volgende onthulling.

Een verborgenheid zelf, nadat die gecorrigeerd wordt, wordt een onthulling, zoals een pit en het daarmee verbonden licht. en hoe meer een verborgenheid is, des te groter licht onthult hem. Daarom vernederen de grove bekledingen van de Tora in onze wereld op generlei manier de Tora ten aanzien van het licht, maar aangezien zij onthullen hem, zijn zij belangrijk als het licht, dat zich daarin bevindt.

Een verborgenheid, een niet-gewaarworden van de Schepper, verandert na zijn correctie zelf in een openbaring van de Schepper: een pit bevindt zich in olie en olie dient op te stijgen en hem door te drenken (of die zuigt olie en wordt ermee doordrenkt). Maar het vlam houdt zich niet aan olie vast, maar juist op een pit. Het blijkt dus, dat een pit is een bekleding op olie en, naar mate van de correctie van deze bekleding, het vlam brandt. En hoe dikker is een pit (hoe groter is een verborgenheid), des te grote licht kan die geven.

139

En daarmee (tr. Sjabbat 89:1) overwon Mosje de engelen in hun opmerking aan de Schepper: waarom overhandigt Hij de Tora aan een dermate lage schepping, als de mens. Waarop Mosje antwoordde: “Maar jullie hebben toch geen afgunst, geen egoïsme!” - aangezien een grotere verborgenheid, een plaats, waar het egoïsme zich bevond, een grote onthulling van het licht van de Schepper doet ontstaan, zijn de bekledingen van de Tora in de wereld van de engelen ontoereikend is, dat het grote licht, zoals bekledingen van de Tora in onze wereld, onthuld zou worden.

140

Dus er is generlei verschil tussen de Tora van de wereld Atsieloet en de Tora van onze wereld, maar het hele verschil bestaat alleen in uiterlijke bekledingen: in de wereld Atsieloet is de Schepper onthuld aan degene, die Hem gewaarwordt, verschijnt vóór hem die Hem bevat zonder bekledingen. Maar in omhulsels van de Tora, in bekledingen van onze wereld, verbergt de Schepper zich van de mens.

En volgens deze eigenschap van een verborgenheid van de Schepper in de Tora van onze wereld, heet de Schepper naar de naam “Leraar”, om te laten zien, dat zelfs voor degene, die een dubbele verborgenheid gewaarwordt, bekleedt de Schepper zich in de Tora als Leraar, en de Tora is de leer, maar de Tora is in grove bekledingen van onze wereld ingehuld, en daar deze bekledingen materieel zijn, bedekken en verbergen zij ook de Leraar, die daarin ingehuld en verborgen is.

Maar wanneer, als gevolg van het terugkeren uit liefde, de mens het opengaan aan hem van het gezicht van de Schepper, van de 4e trap van het bevatten van het bestuur, waardig geacht wordt, dan is over hem gezegd (Jesjajahoe 30:20): “Je Leraar zal zich niet meer verborgen houden en je ogen zullen Hem zien”, omdat vanaf dit moment en verder de bekledingen van de Tora verbergen de Leraar niet, maar integendeel, Hij onthult zich aan de mens voor eeuwig, omdat de Tora en de Schepper één zijn en als zodanig verschijnt zij aan de mens.

141

Hieruit zullen wij begrijpen, wat de wijzen zeiden (Talmoed Jeroesjalmie, Chagiega 81): “Verlaat Mij en de Tora vervul” - verlaat jullie vasten en geloftes, omdat jullie doen dat allemaal voor jezelf, maar vervult de Tora, omdat het licht dat in haar is, keert tot de Bron terug: in het zoeken naar het onthullen van de Schepper hadden mensen gevast en ondraaglijke geloftes op zich namen, omdat (Jesjajahoe 58:2) “nabijheid van de Schepper wensen zij”.

Daarom spreekt de Talmoed tegen hen namens de Schepper: “Verlaat Mij”, immers tevergeefs zijn jullie inspanningen, omdat Ik bevind Mij alleen in de Tora. Zo “vervult de Tora”, daarin zoekt naar Mij, en het licht, dat in haar is, zal jullie tot Mij terugbrengen, en jullie zullen Mij vinden” (p. 95, 103).

142

Pas nu, na datgene, wat hierboven uiteengezet werd, begrepen te hebben, zal je de kern van de wetenschap Kabbala een beetje begrijpen en je zal al niet meer vergissen, zoals de massa’s, die zich allerlei fantastische beelden van werelden en verrichtingen van kabbalisten voorstellen.

Weet, dat de Tora wordt in 4 categorieën ingedeeld, die de hele schepping in zich insluiten. Drie categorieën, die alles bevatten, die zich in onze wereld bevinden, heten “WERELD”, “JAAR”, “ZIEL”, en de 4e categorie - dat zijn wegen van het bestaan van 3 delen, de wegen van hun onderhoud, gedrag, bestuur e.d.

143

Het uiterlijke deel van het bestaande - de hemel, aarde, zeeën e.d., die in de Tora beschreven worden, heten “WERELD”. Het innerlijke deel van het bestaande - de mens, dieren, vogels e.d., die in de Tora beschreven worden, welke zich in de “WERELD” bevinden, heten “ZIEL”.

Het inkleden van het bestaande in generaties heet “REDEN EN GEVOLG”. Het inkleden van al het bestaande (mens, dier, vogel e.d.) in het oorzakelijke verband heet “JAAR”. Tijd in het geestelijke begrijpen is een oorzakelijke ontwikkeling.

(Bijvoorbeeld, het inhullen in hoofden der generaties, vanaf de eerste mens tot Josjoea, die in het land Israël kwam, welke in de Tora beschreven worden, wanneer een “vader” als de reden bepaald wordt ten aanzien van een “zoon”, zijn gevolg).

Alle wegen van het bestaan van al het bestaande zowel van het uitwendige, als ook van het inwendige, hen vullende, de wegen van hun bestuur en gedrag in allerlei mogelijke omstandigheden, heten “HET BESTAAN VAN HET BESTAANDE”.

144

De vier werelden Atsieloet, Brieja, Jetsiera en Asieja kwamen van boven naar beneden, één de ander, als een kopie van elkaar. Daarom onthult zich alles, wat zich in een hogere wereld bevindt, verplichtend in alle details in haar kopie in een lagere wereld.

Vandaar, dat alle categorieën “WERELD”, “JAAR”, “ZIEL” EN “BESTAAN VAN HET BESTAANDE” gaan van de wereld Atsieloet uit en verschijnen in al hun details, als een kopie, in de wereld Brieja, vervolgens in de wereld Jetsiera, daarna in de wereld Asieja, zodanig, dat alles in onze wereld bestaat eveneens uit deze 4 categorieën en wordt ook in die 4 ingedeeld, welke tot ons van de wereld Jetsiera neerdalen, waar, op zijn beurt, als een kopie uit de wereld Brieja is afgedrukt, waar, op zijn beurt, een kopie uit de wereld Atsieloet is afgedrukt, waar zich de bron van al het neerdalende in de werelden Brieja, Jetsiera en Asieja bevindt.

Vandaar, dat al datgene, wat in onze wereld verschijnt, onthult zich verplichtend aanvankelijk boven, in de wereld Atsieloet, waaruit het tot ons neerdaalt en aan onze gewaarwordingen blootgesteld wordt.

En daarover is het gezegd (tr. Choelien 7:2): “Er is geen zaadje beneden, waarboven een hoge kracht niet zou zijn, zijn ouders, de wortel, het lot en de bestuurder, welke hem slaat en zegt: “Groei!”. Maar het onderscheid tussen de werelden bestaat alleen in het materiaal van elke wereld. Er bestaat alleen de Schepper en iets, wat door Hem is geschapen, die “Ziel” heet.

Een ziel wordt in het materiële, fysiologische lichaam ingehuld in een zekere periode van haar bestaan en heet in een zulke vorm een mens. Een ziel gewaarwordt alleen de Schepper, en in die mate, waarin de Schepper zich aan haar onthuld wordt. Verschillende maten van een gewaarwording van de Schepper heten werelden. D.w.z., er is niet behalve de Schepper, en indien er over iets gesproken wordt, dan dient men aan te wijzen, ten aanzien van wie wordt het gezegd, wie dat gewaarwordt.

Een wereld wordt als een bepaald beeld van een gewaarwording van de Schepper bepaald, welk beeld bij eenieder ontstaat, die dit geestelijk niveau bereikt. D.w.z., eenieder, die een bepaalde correctie van zijn egoïsme verricht, bevat dezelfde gewaarwording van de Schepper, welke gewaarwording wereld Asieja, Jetsiera, Brieja of Atsieloet heet.

Dat is te vergelijken met het geval in onze wereld, wanneer alle mensen, die één plaats bereiken, ziet terstond hetzelfde beeld en alleen in een zulk geval begrijpen, waarover degenen, die daar geweest waren, spreken.

145

Als gevolg van het inhullen van de Tora in 4 materiële categorieën (“WERELD”, “JAAR”, “ZIEL” en “BESTAAN VAN HET BESTAANDE”) van onze wereld, verschijnen voor ons alle verboden van de open Tora, waarin de Schepper zich bekleedt.

Hoewel de Schepper en de Tora één en hetzelfde zijn, maar de bekleding van de Schepper zodanig is, dat Hij in materiële bekledingen van deze wereld van ons volkomen verborgen is. Bekledingen van de Schepper in dezelfde 4 categorieën in drie, hogere werelden Jetsiera, Brieja en Atsieloet, heten “Wetenschap Kabbala”.

146

D.w.z.., de wetenschap Kabbala en de open Tora - dat is één en hetzelfde. Maar wanneer de mens van een verborgen gezicht van de Schepper ontvangt, wanneer de Schepper zich in de Tora verborgen houdt, dat heet dat, dat de mens zich met de open Tora bezighoudt - de Tora is open, en de Schepper is verborgen, de Schepper is de Tora niet zichtbaar, d.w.z., hij is niet in staat om het licht van de Tora van de wereld Jetsiera te ontvangen en laat staan uit hogere werelden.

Het gezicht van de Schepper - dat is het uitgieten op de mens van een genieting, voorspoed, zekerheid en liefde. Indien een mens dat niet gewaarwordt, dan wordt zijn toestand als een verborgenheid van de Schepper van hem bepaald.

Maar wanneer een mens het bevatten van het opengaan van het gezicht van de Schepper bereikt, dan begint hij zich met de Kabbala bezig te houden, omdat de bekledingen van de open Tora verdwenen, en de Tora zijn Tora is geworden (welke Tora de Tora van de wereld Asieja is geweest) de Tora van de wereld Jetsiera, die de wetenschap Kabbala heet.

De Schepper verborg zich in de Tora, en nu onthulde Hij zich daarin, waardoor de mens gewaarwordt, dat de Tora en de Schepper één en hetzelfde zijn. maar zelfs nadat hij de Tora van de wereld Atsieloet bevat, ziet hij, dat de letters van de Tora veranderen niet, maar blijven dezelfde, als in de Tora van de wereld Asieja.

En dezelfde bekledingen van de open Tora, dezelfde letters en zulke begrippen als verbod, toestemming, moord, heterdaad, alle materiële bekledingen, verhelderden zich en in zuivere geestelijke bekledingen veranderden.

En in dezelfde mate als deze letters de Schepper vroeger verborgen, gewaarwordt hij met behulp daarvan de Schepper, zoals is gezegd: “…en je Leraar zal zich niet meer van je verbergen”, omdat zij zich verenigden, de Schepper, die in de Tora van de wereld Atsieloet bekleedt, de levenskracht van de Tora van de wereld Atsieloet en bekledingen van de Tora van de wereld Atsieloet.

Daarom, wanneer de mens het opengaan van het gezicht van de Schepper aan hem bereikt, dan schijnt hem in dezelfde letters het hoge licht van een genieting van de absoluut goede Schepper, dat het onthullen van de Schepper heet (gieloej Elkoeto) of het hoge licht (roeach hakodesj).

147

De open Tora zelf wordt de verborgen Tora, die Kabbala heet: wanneer de mens zich nog in de toestand van de verborgenheid van de Schepper bevond, verborgen de letters en bekledingen van de Tora natuurlijk de Schepper van hem, d.w.z., hij werd niet gewaar, dat de Schepper verkoos hem, dat de Schepper hem liefheeft, dat de Schepper hem het absolute goed en een genieting zendt, dat hij zich in zijn meest volmaakte toestand bevindt, maar hij werd allerlei kwellingen, angsten, onzekerheden, gewaar, en kon de Schepper voor Zijn absoluut goede bestuur niet danken, en daarom zondigde hij in zijn opzettelijke en onopzettelijke overtredingen, waardoor hij zich onder druk van een bestraffing, grove bekledingen van de Tora bevond, zoals onreinheid, een verbod, e.d.

Maar nadat hij het bevatten van het open bestuur en het terugkeren uit liefde waardig bevonden werd, veranderden al zijn zonden, zowel opzettelijke als misstappen, in verdiensten, en grove en bittere bekledingen, die opzettelijke of onopzettelijke overtredingen waren, zich in het licht, in het Voorschrift en een beloning inkleedden, omdat deze bekledingen in verdiensten veranderden, aangezien zij zelf nu die bekledingen zijn, die van de wereld Atsieloet of Brieja neerdalen: grove bekledingen, welke zonden heten, veranderden in verdiensten, vervulde Voorschriften, d.w.z., zij bevrijdden zich van bekledingen van de wereld Asieja en bekledingen van de wereld Atsieloet of Brieja verkregen. En een gewaarwording van de Schepper, het onthullen van de Schepper tijdens het vervullen van Voorschriften, heet “Wetenschap Kabbala”, en alle onreine woorden van de Tora, zoals Farao, Lavan, Esav e.d., werden namen van de Schepper (zoals zondigen door Voorschriften), en deze bekledingen verbergen de Leraar niet, maar integendeel, “…je ogen zullen de Leraar zien”.

Dus, er is generlei verschil tussen de Tora van de wereld Atsieloet en de Tora van onze wereld, d.w.z., tussen de wetenschap Kabbala en de open Tora, en al het verschil is alleen ten aanzien van de mens, die zich met de Tora bezighoudt: twee personen die in dezelfde taal en in hetzelfde boek leren bevatten de Tora eenieder op zijn eigen manier, voor de ene kan het de wetenschap Kabbala zijn en de Tora van de wereld Atsieloet, en voor een ander - de Tora van de wereld Asieja, de open Tora.

Immers vóór het terugkeren van de mens bevindt hij zich onder het verborgen bestuur, hij gewaarwordt de Schepper niet en al zijn verrichtingen verbergen de Schepper. Maar na het terugkeren, in dezelfde open letters bestaat een onthulling van de Schepper. En dat heet de geheime Tora of de Kabbala.

148

Hieruit zullen wij begrijpen, in hoeverre de grote wijze Gaon mie Vilno (AGR”A) gelijk had, toen hij aan de zijkanten van zijn gebedsboek, in de zegening op de Tora schreef: “Laten wij allemaal Uw naam kennen en Uw Tora omwille van U leren!”, dat degene, die begint, begint de geheime Tora te bestuderen, d.i. de open Tora van de wereld Asieja, die geheime is, omdat de Schepper is daarin absoluut verborgen.

En vervolgens komt hij tot de Tora die meer open is, die “remez” - toespeling heet, en welke met de Tora van de wereld Jetsiera overeenkomt, en vervolgens bereikt hij de gewone Tora “psjat”, omdat de Schepper bevrijdt zich van al Zijn bekledingen, afdekkingen ten aanzien van de mens en verschijnt vóór de mens direct Zelf in een onthulde vorm, niet in bekledingen van onze wereld of andere, hogere werelden ingehuld, waarachter Hij zich eerder verborgen hield.

Maar in het boek “Siach Ietschak” vraagt hij: “Waarom is eerst “zij, die Uw naam kennen” geschreven, en daarom is het gezegd “Uw Tora te leren”? Immers aanvankelijk dient de mens “liesjma” te leren, en daarna bevat hij de geheimen van de Tora, de namen van de Schepper?

De volgorde van het bevatten van de Tora is niet zodanig, als het aangenomen is te denken: psjat-remez-droesj-sod, maar omgekeerd: met begint met het geheime, die “zij, die Uw naam kennen”, en komt tot het onthullen van de eenvoudige, de ware betekenis. Dus, onder het geheim wordt bedoeld, dat de Schepper het geheim is, omdat Hij niet gewaargeworden wordt door degene, die de Tora bestudeert, hoewel het gezegd is, dat de Schepper is overal en vult met zich alles, maar dat het een geheim voor de mens is.

Vervolgens komt een toespeling, wat betekent, dat de Schepper zich aan de mens alleen als een toespeling onthult. En daarna komt droesj, omdat in de mens een eis (driesja) tot de Schepper ontstaat. En pas dan bereikt de mens psjat, de eenvoudige betekenis van de Tora - hij bevat de Schepper en het doel van de Schepping evident.

149

Nu zullen wij de eigenschappen van de 4 reine werelden Atsieloet, Brieja, Jetsiera en Asieja begrijpen, alsmede de 4 onreine werelden Atsieloet, Brieja, Jetsiera en Asieja, die tegenover elkaar staan. Deze 4 werelden zijn met de 4 trappen van het bevatten van het bestuur van de Schepper verbonden (p. 45) en de 4 trappen van de liefde (p. 70-73). Door de Schepper is slechts één [ding] geschapen - de wens om te genieten, die het egoïsme, het kwaad, het slechte beginsel, de Farao, de Slang, e.d. heet.

De mens is zodanig geschapen, dat hij uit deze wens bestaat en uit een in hem ingevatte wens, een altruïstische wens, die aan hem door de Schepper gegeven is, juist als een mogelijkheid voor de correctie van het egoïsme. Door zichzelf geleidelijk te corrigeren, de mens geestelijk tot de Schepper nadert.

De maat van de correctie of de trap van het naderen tot de Schepper heten sfira - delen van een geestelijk object, een partsoef is een geestelijk object, dat uit 10 sfirot bestaat, olam - is een wereld, een geestelijk complex, dat uit 5 partsoefiem bestaat.

Daar zijn dat allemaal niet meer dan maten van de correctie van de mens en alles zich binnen de mens bevindt, zijn eigenschappen vormt, juist daarom heten de sfirot MIEDOT - eigenschappen. De Kabbala vertegenwoordigt de door de Schepper geschapen wens als een geestelijk lichaam van de mens, en zijn gecorrigeerde eigenschappen als organen van dit lichaam.

Daarom noemt de Kabbala eigenschappen van de mens met namen van onze fysiologische organen: Chessed - rechte hand, Gvoera - linke hand, Tieferet - lichaam, Netsach en Hod - overeenkomstig rechte en linke been, Jessod - geslachtsorgaan, Malchoet - voeten. De drie eerste sfirot: Kether - het deel van de Schepper in de mens, Chochma - merg, Biena - hart, worden een hoofd van een geestelijk object ofwel partsoef genoemd.

150

Twee eerste trappen van het bevatten van het bestuur, de trappen van het verborgen bestuur - beide behoren tot de wereld Asieja. Daarom is het in het boek van AR”I “Ets Chaim” (48:83) aangewezen: “De wereld Asieja is hoofdzakelijk kwaad, en zelfs een weinig goeds, dat in haar is, is met het kwaad vermengd, zonder onderscheid tussen hen”: uit de eenvoudige verborgenheid van de Schepper volgt, dat de wereld Asieja is hoofdzakelijk kwaad, immers zo gewaarworden hun leed degenen, die het verborgen bestuur bevatten. En uit de dubbele verborgenheid van de Schepper volgt, dat zelfs die kleinigheid van het goede, die in de wereld Asieja bestaat, is met het kwaad vermengd en is onherkenbaar.

De eerste opengaan van het gezicht van de Schepper wordt als “de wereld Jetsiera” bepaald en daarom in “Ets Chaim” is het gezegd, dat “de wereld Jetsiera half goed en half slecht is”: wie het eerste opengaan van het gezicht van de Schepper bevat, de eerste trap van de afhankelijke liefde, die het terugkeren uit angst heet, heet “middelmatige”, en hij zelf half schuldig en half verdienstelijk is.

Wanneer de mens het opengaan van het gezicht van de Schepper bereikt, gewaarwordt hij, dat de Schepper al Zijn schepselen alleen met een genieting vult, en tevens gewaarwordt hij een enorme genieting uit het vervullen van Voorschriften en een bittere bestraffing uit het zondigen, waardoor hij voor het zondigen als voor een vlam vreest.

Daarom heet een zulke toestand van de mens, zijn geestelijk niveau, het terugkeren uit angst: hij vervult de Voorschriften noodgedwongen, aangezien een genieting dwingt hem ertoe, en daarom heet deze trap een afhankelijke liefde, wat betekent, dat hij liefheeft voor het feit, dat hij ontvangt.

Zoals boven reeds gezegd is, hierin zijn er twee verschillen:

a) in het verleden veroorzaakten zij elkaar leed, en vervolgens, door wederzijds goed te doen, riepen zij een wederzijdse liefde op;

b) zij gaven aan elkaar alleen maar genietingen. Degene, die het terugkeren uit angst bereikt, gewaarwordt een genieting in de Tora en Voorschriften, maar daarvóór werd hij het leed gewaar en daarom had aanspraak op de Schepper - als gevolg daarvan bestaat er een indeling in een tijd “vóór” en “na” - “half schuldig en half verdienstelijk”.

D.w.z., wanneer de mens het ontvangen van een ziel uit de wereld Jetsiera bereikt, dan bereikt hij het terugkeren uit angst of men kan zeggen omgekeerd: wanneer de mens het terugkeren uit angst bereikt, heet dat, dat hij een ziel uit de wereld Jetsiera bevat, welke ziel daar “half goed en half kwaad” is.

De tweede trap van de liefde is ook een afhankelijke liefde, maar als reeds generlei herinneringen aan het ondervonden leed zijn, en de derde trap van liefde is de eerste trap van een onafhankelijke liefde - beide worden zij als “de wereld Brieja” bepaald.

Wanneer de mens het terugkeren uit liefde bereikt, worden zijn opzettelijke overtredingen en alle slechte gedachten, die bij hem in de toestand van de verborgenheid van de Schepper en het zondigen geweest waren, gecorrigeerd en in verdiensten veranderd - dat is te vergelijken aan geliefden, die nooit elkaar enig leed veroorzaakten, elkaar altijd liefhadden en waren trouw aan elkaar (p. 105-109).

Wanneer de mens deze twee trappen van liefde bereikt, ontvangt hij een ziel uit de wereld Brieja. Daarom wordt het in “Ets Chaim” gezegd, dat de wereld Brieja hoofdzakelijk goed is, en een weinig kwaad dat erin is wordt helemaal niet onderscheidbar.

En dat komt, omdat een middelmatige het vervullen van één Voorschrift bereikt en doet zichzelf en de hele wereld naar de kant van de weegschaal van verdiensten neigen, waardoor hij in de 2e trap van de liefde ook “hoofdzakelijk goed” genoemd wordt. En een weinig niet onderscheidbar kwaad in de wereld Brieja gaat van de 3e trap van de onafhankelijke liefde uit -hoewel hij zijn eigen weegschaal ook wel naar de kant van de verdiensten deed neigen, maar hij deed de weegschaal van de hele wereld nog niet naar de kant van de verdiensten neigen, waardoor juist nog een weinig kwaad overblijft, omdat de liefde is niet eeuwig.

Als gevolg van het terugkeren uit liefde, wordt de tijd vóór het terugkeren uit angst gecorrigeerd, hij wordt goed. En om te onderstrepen, dat er nog weinig kwaad is, is het gezegd, dat de meerderheid goed is.

Maar dat weinige slechte is volkomen niet onderscheidbar, omdat de mens generlei kwaad in het besturen van de Schepper over andere schepselen gewaarwordt. En alleen daarom, omdat hij de houding van de Schepper tot de hele wereld nog niet bevatte, doch alleen ten aanzien van zichzelf het bestuur als absoluut goede gewaarwordt. Maar wie weet, indien hij alle verrichtingen van de Schepper tot allen zou bevatten, dan zou hij ook het slechte zien, waardoor de grootsheid van de Schepper in zijn ogen zou vallen en zijn liefde zou verminderen, alleen uit het gebrek aan zijn bevatting bestaat dan een weinig van het onvoelbare kwaad.

De vierde trap van de liefde - dat is de onafhankelijke en eeuwige liefde. Die wordt als “de wereld Atsieloet” bepaald, zoals in “Ets Chaim” gezegd is, dat in de wereld Atsieloet generlei kwaad bestaat.

151

Hieruit zullen wij de definitie van de 4 onreine werelden Atsieloet, Brieja, Jetsiera en Asieja (ABaJ”A) begrijpen, die zich tegenover de 4 reine werelden ABaJ”A bevinden, zoals is gezegd: “Dit tegenover dat schiep de Schepper”. De onreine krachten van de wereld Asieja worden door een verborgenheid van de Schepper bepaald, de dubbele en de eenvoudige, die in de mens heersen, waardoor zij hem oproepen, om alles op de weegschaal van beschuldigingen te doen neigen.

Zoals is gezegd (p. 150), dat de wereld Asieja is hoofdzakelijk slecht met een weinig goeds daarin. De twee trappen van een verborgenheid van het gezicht van de Schepper, wanneer de mens het goede bestuur niet gewaarwordt, heten “de meerderheid is slecht”, omdat de mens begrijpt, dat de Schepper zich anders tot hem dient te verhouden, hij is met het bestuur van de Schepper niet tevreden, er niet mee eens, dat het “absoluut goed voor allen is, zowel voor rechtvaardigen, als ook voor zondaars”. En een weinig goeds, dat in de wereld Asieja is, wordt niet gewaargeworden.

De onreine wereld Asieja is voortdurend werkzaam op de mens in zijn toestand van een eenvoudige of een dubbele verborgenheid en spoort hem aan om tegen het bestuur te denken, door allerlei verwarrende gedachten wenst in de mens gedachten en gevoelens op te roepen tegen het besef, dat de Schepper bestaat, en, hoofdzakelijk, tegen het feit, dat Hij de wereld bestuurt, tegen het feit, dat Zijn bestuur goed is.

De onreine wereld Jetsiera heerst over de weegschaal van beschuldiging, welke weegschaal in de reine wereld Jetsiera niet gecorrigeerd is, en daarmee heerst zij over “een middelmatige”, die uit de wereld Jetsiera ontvangt, zoals is gezegd: “Dit tegenover dat schiep de Schepper”.

De eerste eigenschap als gevolg van het opengaan van het gezicht van de Schepper heet “half goed, half slecht”: vanaf het moment van het opengaan van een zulk bestuur, gewaarwordt de mens het bestuur van de Schepper, als gevolg van het opengaan van het gezicht van de Schepper, als goede, maar vóór het terugkeren werd hij het leed gewaar, verkeerde in droefgeestigheid, klaagde over het bestuur, noemde de Schepper in zijn hart slechte, waardoor hij ook “middelmatige” genoemd wordt.

De reine wereld Jetsiera betekent, dat de mens de Schepper gewaarwordt, het gezicht van de Schepper wordt hem geopend. Het gebrek in een zulke toestand doet zich voor niet vanwege de toestand zelf, maar uit het datgene, wat hij daarvóór gewaar werd, vóór het opengaan van het gezicht van de Schepper, vóór het terugkeren.

Daarom houdt een onreine kracht, een kliepa, zich aan dit gebrek aan vast, en zegt tegen de mens van binnenuit: nu ben je rechtvaardige, maar wie was je in het verleden? En zij brengt hem dat voortdurende in de herinnering, om hem van gedachten over het voorgaan, over het werk voor de Schepper, over de correctie van hemzelf, af te brengen.

Daarom is het gezegd, dat de onreine wereld Jetsiera houdt in haar handen de weegschaal van een beschuldiging. De onreine wereld Brieja heerst over die kracht, welke een afhankelijke liefde wenst teniet te doen, daarmee, dat zij de reden wenst te annuleren, waarvan de liefde afhangt, datgene, waardoor deze liefde onvolmaakt is.

De eigenschap van de reine wereld Brieja bestaat daarin, dat de mens bereikte al het terugkeren uit liefde en zijn vorige opzettelijke zonden in verdiensten veranderden, hij gewaarwordt, ziet, hoe de Schepper met het absolute goed bestuurt en daarom is hij blij en gelukkig met de Schepper.

Het blijkt nu, dat de hele wereld Brieja rein is, immers nooit ontving hij kwaad van de Schepper. Maar aangezien deze toestand van een gewaarwording van de mens afhangt, heet dat een afhankelijke liefde, die van het opengaan van het gezicht van de Schepper afhangt, en daarom onvolmaakt is - immers bij een verborgenheid van het gezicht van de Schepper zal een liefde terstond verdwijnen.

Hieruit blijkt de onvolmaaktheid van deze toestand, welke de onreine kracht gebruikt, en, terwijl zij wenst, dat de liefde van de mens voor de Schepper niet volmaakt zou zijn, zegt zij tegen hem: “De Schepper geeft je nu het goed en daarom je rechtvaardige bent, maar wat zal het zijn, indien je het leed zal gewaarworden?”.

De onreine wereld Atsieloet heerst over een weinig en niet merkbaar kwaad, dat zich in de wereld Brieja bevindt, als gevolg de onvolmaaktheid van de 3e trap van de liefde: ondanks het feit, dat deze een echte liefde is, die tot de mens uit het bevatten van de Schepper kwam, als Hem, die het goed doet voor rechtvaardigen en zondaars, wat de eigenschap van de reine wereld Atsieloet is, en aangezien hij er niet in slaagde om de hele wereld naar de kant van de weegschaal van verdiensten te doen neigen, bestaat er een mogelijkheid in de onreine krachten om de liefde te bederven.

Een onreine kracht, die met de wereld Atsieloet overeenkomt, bevindt zich in de wereld Brieja. In de wereld Brieja bestaat een weinig van het slechte, omdat hij ziet, dat de Schepper de hele wereld met het absolute goed bestuurt.

Maar dit gebrek, een weinig kwaad, wordt in de wereld Brieja niet gewaargeworden, omdat de mens, die zich in de wereld Brieja bevindt, let niet zo nauwkeurig op het bestuur van de wereld door de Schepper, en daarom ziet het bestuur van de Schepper niet als slecht ten aanzien van overigen, hij schenkt er als het ware geen aandacht op. Maar indien hij zijn aandacht op het bestuur van de Schepper wel zou schenken, dan zou hij niet kunnen beweren, dat de Schepper absoluut goed voor allen is.

Nou juist daarvoor, om dit gebrek te corrigeren bestaat een kliepa, welke laat de mens acht slaan op zijn gebreken, immers een kliepa is juist voor het vooruitgaan van de mens door de Schepper is geschapen, zodat men hem van achteren naar het doel van de schepping zou pushen.

Zo zien wij, dat in een kliepa, die met de wereld Atsieloet overeenkomt, krachten bestaan om dat weinige kwaad op te wekken en de mens te laten zien, dat de Schepper de hele wereld slecht bestuurt, dat ten aanzien van anderen de Schepper niet absoluut goed is.

152

Daarom is het gezegd, dat de onreine wereld Atsieloet zich tegenover de wereld Brieja bevindt, en niet tegenover de wereld Atsieloet. Immers uit de reine wereld Atsieloet gaat alleen de 4e trap van de liefde uit, en daarom bestaat in haar generlei macht van onreine krachten, immers hij deed al de hele wereld op de weegschaal van verdiensten neigen en alle daden van de Schepper met alle schepselen als het absolute goed al kent, zowel met rechtvaardigen, als ook met zondaars.

Maar in de wereld Brieja, waarvan de 3e trap uitgaat, wanneer hij de hele wereld nog niet naar de kant van verdiensten deed neigen, geeft juist dit gebrek een mogelijkheid aan onreine krachten om op de mens hun invloed te doen gelden, en zij worden als krachten van de onreine wereld Atsieloet bepaald, omdat, na ze te hebben overwonnen, wordt de mens de wereld Atsieloet waardig geacht, waar berhaupt geen kliepot zijn.

Hoewel een kliepa tegen de 3e trap is, de trap van een onafhankelijke liefde, de eigenschappen van de wereld Atsieloet, maar daar het over de 1e trap van een onafhankelijke liefde sprake is, welke nog niet eeuwig is, is de plaats van onreine krachten in de wereld Brieja.

153

Het wordt dus duidelijk, dat de 4 onreine werelden, die tegenover de 4 reine werelden staan, zijn niets anders, dan gebreken, die nog in de reine werelden voorhanden zijn.

Deze gebreken heten namelijk onreine werelden ABaJ”A. D.w.z., tegenover elk gebrek, dat in reine, altruïstische krachten van de mens is, bestaan er onreine krachten, die “kliepa” heten en daarom, zodra alle gebreken van reine krachten volledig gecorrigeerd zullen zijn, zal al het kwaad uit de wereld natuurlijk verdwijnen.

Reine krachten (kdoesja) heten gedachten en intenties van de mens, die op het zoeken naar een gewaarwording van de Schepper gericht zijn, naar een gewaarwording van Zijn bestuur, naar het trachten van de mens om in de toestand van een verborgenheid te handelen en te denken alsof hij het bestuur van de Schepper evident gewaarwordt.

Deze zoektocht vindt plaats in voortdurende inspanningen tegen allerlei “storende” gedachten, leed en voorvallen, wanneer de mens zich in gedachten en intenties duidelijk maakt en in zijn handelingen tot klaarheid brengt, in hoeverre zij omwille van de Schepper zijn. Daarom tekort aan reine krachten betekent, dat er bepaalde krachten zijn, welke nog onmogelijk is om te corrigeren en in reine te transformeren.

Maar wanneer alle onreine krachten opgehelderd zullen worden en in reine krachten zullen overgaan, dan zullen alle kliepot verdwijnen, de reine krachten zullen volmaaktheid verkrijgen en zal een toestand aanbreken, die “gmar tiekoen” heet - het einde van de correctie.

Aanvankelijk dient de “gmar tiekoen” plaatsvinden, en vervolgens zal een volledige bevrijding (geoela sjlema) van het egoïsme komen, welke ook “de komst van de bevrijder” (masjiejach) heet. Dan “En je ogen zullen de Schepper zien…”, “En de aarde zal met kennis van de Schepper gevuld worden…”.

Maar eerst wordt het innerlijke deel van de schepping gecorrigeerd, dat “Israël” heet, en vervolgens zijn uiterlijk deel, dat “volkeren der wereld” heet. Door het innerlijke deel te corrigeren corrigeert men het uiterlijke, maar met kleine porties: telkens, terwijl men het uiterlijke deel corrigeert, door zijn insluiting in het innerlijke, bereikt men een volle correctie van het uiterlijke deel.

Op die manier, door ons te corrigeren, corrigeren wij de hele wereld, “de volkeren der wereld”. Daarom is het gezegd: “Verdiende om zichzelf en de hele wereld tot verdiensten te doen neigen”, en niet gezegd “de hele Israël”, immers daarmee wordt de hele wereld gecorrigeerd.

154

Uit alles, wat hierboven is gezegd, kan eenieder de grootsheid van de wetenschap Kabbala waardig evalueren, hoewel de meerderheid van boeken over de Kabbala juist voor degenen zijn geschreven, wie het volle opengaan van het gezicht van de Schepper door het terugkeren uit liefde en het bevatten van alle hoge werelden al bereikten.

Maar indien de mens het bestuur van de Schepper reeds bereikte, in de geestelijke werelden uitging, de Schepper gewaarwordt, wat kan hem het extra bestuderen van kabbalistische boeken geven?

Maar dat kan men vergelijken met een mens, die de open Tora bestudeert en die geen idee heeft over categorieën “WERELD”, “JAAR”, “ZIEL” in onze wereld, over datgene, wat zich voordoet, over verhoudingen tussen mensen, en tevens over andere schepselen, dieren, vogels, e.d. die onze wereld bewonen.

Indien hij generlei begrip over eigendom heeft, hoe kan hij in de hoedanigheid van een rechter optreden? Indien hij geen kennis over dieren heeft, hoe kan hij “het kosjer” zijn bepalen? Kan men soms veronderstellen, dat een zulke mens in staat is om iets uit de Tora te begrijpen?

Hij zou immers alle begrippen van de Tora in verwarring brengen, het kwaad in het goed en zou zelf tot een juiste conclusie niet kunnen komen. Daarom dient de mens kennis te hebben ook over geld en over eer (en Sanhedrin verplichtte eenieder van zijn leden om zelfs een magie te bestuderen).

Zo staat ook met degene, die zelfs de Tora van de wereld Atsieloet bevatte, hij bevat hieruit alleen datgene, wat tot zijn ziel betrekking heeft, en niet meer, maar hij dient toch alle 3 categorieën “WERELD”, “JAAR”, “ZIEL” te kennen, daarin een volmaakte kennis te bereiken, om alles te begrijpen, waar de Tora van die of die wereld over spreekt. Juist deze kennis is in het boek Zohar en andere boeken van de Kabbala beschreven. Daarom dient een echte Kabbalist zich ermee onophoudelijk bezig te houden.

155

Maar indien de boeken van de Kabbala voor degenen is geschreven, die de hoge werelden reeds bevatten, die de Schepper al gewaarworden, met Hem omgaan, waarom verplicht de Kabbala dan elke mens (ongeacht zijn leeftijd, geslacht, e.d.) om de Kabbala te bestuderen?

Dat komt, omdat in het bestuderen van de Kabbala een grote kracht is, waarover is het gewenst dat allen dat weten: een beginner, die de Kabbala bestudeert, hoewel hij niet gewaarwordt, wat hij bestudeert, maar door zijn grote wens om datgene wat hij bestudeert te begrijpen en te gewaarworden, wekt hij op zich een uitwerking van een uitwendig, zijn ziel omringend licht op.

Immers eenieder, die streeft, om tot de Schepper te naderen, zal uiteindelijk het bevatten van alle hoge werelden en de Schepper ontvangen, welke bevatting door de Schepper voor eenieder door Hem geschapen ingecalculeerd. Alleen degene, die dit in zijn huidig leven in onze wereld niet bevatte, zal dat in zijn toekomstige kringlopen, terugkeringen in deze wereld bevatten, hij zal in deze wereld geboren worden, totdat hij alles, wat de Schepper juist voor hem voorbeschikte, zal bevatten. En zo eenieder, die op de aarde leeft.

Er zijn twee vormen, twee manifestaties van het hoge licht:

a) wanneer de mens duidelijke bevattingen, kennis ontvangt, weet, dat hij het licht bevat - deze bevatting heet innerlijk licht.

b) wanneer de mens leert, maar het licht bevindt zich van buiten, omringt hem, wanneer hij alleen het schijnen van het licht gewaarwordt, maar niet zijn volle bevatting, het begrijpen en kennis van zijn geestelijk niveau - deze bevatting heet omringend licht.

Het omringende licht kan men met een algemene gewaarwording vergelijken, welke de mens opeens ontvangt in de vorm van het streven naar het geestelijke. Zoals een gelovige en wachtende op de Masjiejach, die zal komen en door zijn komst het geluk zal brengen, hij kan niet antwoorden: wie is de Masjiejach, hoe zal het zijn, wat zal het voor hem en allen betekenen - hij weet niet, wat de 3e Tempel hem geven, wat zal hem het brengen van offers brengen, wat zal het verschijnen van de Hoge Priester aan zijn leven toevoegen?

Er zijn geen antwoorden op die vragen bij een gewone gelovige, omdat het antwoord - dat is een bevatting, welke alleen van het ontvangen van het innerlijke licht komt, van een evidente geestelijke bevatting.

Maar in de massa’s bestaat een gewaarwording, dat deze gebeurtenissen goed zijn, nuttig, waardevol, maar niemand kan deze gewaarwordingen uit gevoelens in het begrijpen omzetten. Al deze in de mens ontstane onbewuste gewaarwordingen heten namelijk het omringende licht. En deze gewaarwording ontstaat uit het eenieder omringende zwakke omringende licht.

Maar vóórdat de mens waardig is bevonden om de volmaaktheid in zichzelf te ontvangen, in zijn gecorrigeerde altruïstische wensen, het voor hem voorbeschikte licht, omringt dit licht hem en schijnt hem uit de verte, en is bereid om in de mens binnen te komen, zodra de mens zijn intenties in het ontvangen zal veranderen, zodat zij allemaal omwille van de Schepper zullen zijn.

Maar ook in die tijd, wanneer in de mens nog geen gecorrigeerde intenties in zijn wensen zijn, wat heet, dat in hem nog geen gecorrigeerde wensen zijn om een geestelijke genieting te ontvangen, er bestaan in hem nog egoïstische intenties, - desalniettemin, tijdens het leren van de Kabbala, terwijl hij de namen van geestelijke objecten en kabbalistische termen uitspreekt, in welke natuurlijk ook het verband met zijn ziel bestaat, omdat alles, wat de Kabbala bestudeert, zich binnen de mens bevindt, maar voorlopig van hem verborgen is, en daarom wordt door hem niet gewaargeworden, - zuivert hij zijn wensen van het egoïsme, waarbij hij verandert dienovereenkomstige lichten uit verborgene, omringende, onduidelijke, onvoelbare, in lichten, die van binnen gevoeld worden, in de wensen van de mens zelf.

Maar zolang hij zijn wensen van intenties om voor zichzelf te genieten nog niet gezuiverd hebt, omringt het toekomstige licht hem en schijnt hem van buiten, tijdens het uitspreken van dienovereenkomstige namen, termen, d.w.z., delen van zijn ziel, van zijn innerlijke, geestelijke “Ik”, dat in hem is, maar van hem nog verborgen is, omdat alles zich alleen in de mens bevindt.

Maar terwijl hij uit de verte, van buiten, stap voor stap, zelfs een zwak onvoelbaar licht ontvangt, zuivert de mens zich geleidelijk van zijn egoïstische intenties en op die manier het omringende licht zelf bereidt voor zich nodige wensen, om daarin binnen te komen.

156

Maar er bestaat een zeer taaie voorwaarde voor de bezigheid met de Kabbala: in generlei geval mag men afbeelden, geestelijke objecten en krachten zich voorstellen in de vorm van ons bekende, materiële lichamen of fysieke velden, datgene, wat wij met onze ogen gewend zijn te zien, of door onze aardse verbeelding de ons uit onze wereld bekende woorden, die de Kabbala gebruikt in uiteenzettingen van haar begrippen voor te stellen. Zulke als hand, voet, ogen, als gevolg waarvan het gevaar bestaat van het verdinglijken van het geestelijke. En indien een studerende zo doet, dan in plaats van nut brengt hij zich aan grote schade toe.

En daarom legden de wijzen strenge verboden op, dat men mag de Kabbala pas na 40 jaar bestuderen, en van een bijzonder erkende rav, en vele andere voorwaarden - alleen uit angst, dat de mens zich schade zal berokkenen, waarbij hij allerlei beelden van zogenaamde geestelijke werelden zal bedenken, of zich tekeningen in de vorm van bestaande enorme systemen zal voorstellen, of als iets, behalve de Schepper, dat bestaat en schermt de Schepper van de mens af, of als een bijzonder doseerapparatuur voor het transformeren van het licht van de Schepper naar de mens, of indien hij leert niet voor de zelfcorrectie en het dienen aan de Schepper, maar voor de wetenschap, om respect, betrekking, materiële beloning te verdienen, of als een rechtvaardige, wonderdoener te boek staan, e.d.

Maar alles is veel gemakkelijker, omdat de geestelijke werelden gewoon niet bestaan, en dat zijn niet meer dan verschillende maten van een gewaarwording van de Schepper door de Hem bevattende mens, de maten van een geleidelijke onthulling van de Schepper aan gevoelens van de mens, naar mate van hun correctie.

Daarom ontdekte ik, na het beëindigen van het commentaar bij het boek op de grote AR”I, dat ik deze vraag nog niet genoeg belichtte, en nog omdat studerenden niet afdoende kracht besteden om tijdens het leren alleen op een puur geestelijke betekenis van termen en bepalingen steunen, zij dwingen zich deze bepalingen niet te herhalen totdat in elke plaats van een boek zij alleen zijn correcte betekenis zullen aanwenden.

Immers, indien men één definitie niet precies opvat, zal de hele wetenschap verkeerd waargenomen worden, omdat geestelijke begrippen zijn dermate ongrijpbaar voor een beginner, dat één verkeerde bepaling is afdoende, om van de ware weg van het bestuderen af te dwalen. En dat kan zo erg zijn, dat het verdere bestuderen schadelijk zou kunnen zijn en het zou beter zijn, indien hij met het leren helemaal niet zou beginnen!

Daarom is in de “Talmoed Esser haSfirot” zo veel plaats toegewijden aan een gedetailleerde uiteenzetting van elk woord, begrip en term in zijn ware geestelijke betekenis, dermate, dat zij, die dat wensen, kunnen mijn boeken zelfs zonder rav, leraar, bestuderen zonder gevaar om in verwarring te komen in het verdinglijken van geestelijke begrippen.

En elke mens, na de voor hem nodige inspanningen te hebben geleverd, alles zal bevatten, wat voor hem door de Schepper is voorbeschikt, zal een gewaarwording van de Schepper bereiken, en het hele uitwendige hem omringende licht zal in het innerlijke veranderen.

 

Kabbalah Library

Delen