Lishma is een ontwaken vanuit het Hogere
Het is voor het menselijk brein niet mogelijk te begrijpen hoe Bchienat Lishma bereikt kan worden. Dat komt doordat het slechts is toegestaan te begrijpen, dat indien men zich verdiept in Thora en Mitzvot, men daardoor iets begint te bevatten.
Lishma is echter een illuminatie vanuit het Hogere, en alleen degene die het proeft kan het weten en begrijpen. Daarover staat geschreven: “Proef, en zie dat de Heer goed is.” (Psalm 34:8)
Daarom moet uiteengezet worden waarom iemand advies en raad zou vragen als het gaat om het bereiken van Lishma. Immers, geen raadgeving zal hem helpen, en als God het hem niet geeft in de vorm van een tweede natuur, de “Wens om te Geven” genaamd, dan zal geen enkel werk hem helpen Lishma te bevatten.
Het antwoord is, zoals gezegd is (Avot hoofdstuk 2): “Het is niet aan jou gegeven het werk te voltooien, en je bent ook niet vrij om het stil te laten liggen.” Dit betekent dat het ontwaken van beneden moet worden opgewekt, omdat dit wordt waargenomen als gebed.
Gebed wordt beschouwd als een teken van gebrek, en zonder dit gebrek kan er geen vervulling bestaan. Vandaar dat wanneer er een behoefte aan Lishma is de vervulling vanuit het Hogere komt, net zoals het antwoord op een gebed vanuit het Hogere komt. Dit houdt in dat men een vervulling voor het gebrek ontvangt. Het blijkt dat er werk nodig is om Lishma van de Schepper te ontvangen, in de vorm van een gebrek en een Klie (vert. Vat). Toch is het onmogelijk om de vervulling op eigen hand te verkrijgen; het is eerder een zegen van God.
Het gebed moet echter volledig en oprecht zijn, vanuit het diepste van het hart. Men moet honderd procent zeker weten dat er niemand is die hem kan helpen behalve de Schepper Zelf.
Maar, hoe kan een mens dan weten dat alleen de Schepper hem kan helpen? Hij kan een bewustzijn ontwikkelen door alle mogelijke inspanningen te leveren, en te merken dat dit in het geheel niet geholpen heeft. Daarom moet hij in deze wereld doen wat hij kan om te bevatten wat “omwille van de Schepper” is. Dan kan hij vanuit het diepste van zijn hart bidden, en dit gebed wordt door de Schepper gehoord.
Tijdens de inspanningen om Lishma te bereiken is het echter belangrijk om te onthouden, dat men het op zich neemt om te geven, wat inhoudt dat men alleen wil geven zonder iets te ontvangen. Want alleen dan wordt het duidelijk dat de organen het niet eens zijn met dit idee.
Van dat punt kan men komen tot het duidelijke besef dat er geen andere optie is dan de klachten voor te leggen bij de Schepper, opdat Hij zal helpen het lichaam ermee te laten instemmen dat het zich onvoorwaardelijk overgeeft, aangezien het lichaam er niet uit zichzelf toe bewogen kan worden om zichzelf volledig weg te cijferen. Het blijkt dat, precies wanneer het gevoel opkomt dat er geen hoop is dat het lichaam overgehaald kan worden om uit zichzelf voor de Schepper te werken, het gebed daadwerkelijk oprecht en daarmee geaccepteerd wordt.
We moeten weten dat door het bereiken van Lishma, de slechte neiging ter dood gebracht wordt. Deze slechte neiging is de wens om te ontvangen, en het bevatten van de wens om te geven annuleert de wens om te ontvangen als voorwaarde om iets te kunnen doen. Dit wordt beschouwd als ter dood brengen. Aangezien de wens om te ontvangen van de troon gestoten wordt, en het nergens meer toe dient aangezien het buiten gebruik gesteld is en uit zijn functie verwijderd, wordt dit beschouwd als ter dood brengen.
Wanneer iemand zich afvraagt “Welk voordeel de mens heeft van al zijn arbeid, die hij verricht onder de zon” ( Prediker 1:3), dan ziet hij in dat het helemaal niet zo moeilijk is om zich aan Zijn Naam te onderwerpen, en wel om twee redenen:
1. Een mens moet zich, of hij het nu wil of niet, in déze wereld inspannen. En wat blijft er uiteindelijk over van alle pogingen die hij gedaan heeft?
2. Aan de andere kant, indien een mens Lishma wil werken ervaart hij ook tijdens het werk vreugde, in overeenstemming met de vers, “Toch hebt gij Mij niet aangeroepen, O Jakob, noch hebt gij u tegen Mij vermoeid, O Israël.” (Jesaja 43:22)
Ter gelijkenis hier het verhaal van een rijke man die uit de trein stapte met een klein tasje. Hij zette het tasje bij de plek waar alle handelaren hun bagage zetten, zodat kruiers ze naar het hotel konden brengen waar de handelaren overnachtten. De kruier was ervan uitgegaan dat de rijke handelaar zo’n klein tasje zelf wel zou meenemen zonder daar de hulp van een kruier bij nodig te hebben, en daarom nam hij een grote tas.
De handelaar wilde hem daar maar een klein bedrag voor betalen, zoals hij dat altijd deed, maar de kruier wilde het niet aannemen. Hij zei: “Ik heb een grote tas gedragen, het was zwaar werk waardoor ik uitgeput raakte, terwijl uw tas nauwelijks getild hoefde te worden. En toch wil je me er zo weinig voor betalen?”
De les die hieruit getrokken kan worden, is dat wanneer iemand zegt dat hij veel inspanning heeft moeten leveren toen hij zich aan Thora en Mitzvot hield, de Schepper hem dan zal antwoorden: “Gij hebt Mij niet aangeroepen, O Jakob.” Hiermee wordt bedoeld: het was niet mijn bagage die je hebt gedragen, de tas is van iemand anders. Aangezien je zoveel moeite had tijdens het uitvoeren van Thora en Mitzvot, moet je voor een andere baas hebben gewerkt; ga daarom maar naar hem toe opdat hij je uitbetaalt.
En dan wat bedoeld wordt met: “Noch hebt gij u tegen Mij vermoeid, O Israël.” Dat betekent dat het werk voor de Schepper niet als arbeid ervaren wordt, integendeel, het wordt gedaan met vreugde en een opgewekte stemming.
Echter, wie voor andere doelen werkt kan niet bij de Schepper klagen dat Hij hem geen vitaliteit geeft tijdens het werk, omdat hij niet voor de Schepper werkt en niet Hem voor het werk laat betalen. In plaats daarvan kan hij gaan klagen bij de mensen waar hij voor gewerkt had, opdat die hem vreugde en vitaliteit verschaffen.
Omdat er in Lo Lishma zoveel verschillende doelen zijn, moet men van het doel waarvoor gewerkt wordt eisen dat er een beloning volgt in de vorm van vreugde en vitaliteit. Daarover is gezegd: “Dat die ze maken, hun gelijk worden, en al wie op hen vertrouwt.” (Psalm 135:18)
Dit is echter verwarrend. We zien immers dat, zelfs als iemand de zware last van het Koninkrijk der Hemelen op zich neemt zonder andere intenties, en toch nog geen levenskracht voelt zodat hij kan zeggen dat deze volharding hem dwingt om de last van het Koninkrijk der Hemelen op zich te nemen, dan is de enige reden voor het dragen van de last dat hij door geloof boven verstand gaat.
Met andere woorden, het gebeurt door een dwingende manier van overwinnen, tegen de eigen wil in. Dan kunnen we ons afvragen: waarom voelt het aan als zwaar werk en zoekt het lichaam elke minuut naar een ogenblik om van dit werk verlost te zijn, omdat het werk geen gevoel van leven teweegbrengt? Als uit het bovengenoemde volgt, dat wanneer een mens nederig te werk gaat, en als enige doel het werken omwille van het geven heeft, waarom geeft de Schepper hem dan geen smaak van vitaliteit in het werk?
Het antwoord hierop is dat dit ter wille van een grote correctie is. Als het Licht meteen zou schijnen zodra iemand de last van het Koninkrijk der Hemelen op zich neemt, dan zou diegene levenskracht in het werk ervaren. Met andere woorden, de wens om te ontvangen zou dan bereid zijn om met het werk in te stemmen.
In die toestand zou hij absoluut toestemmen omdat hij zijn verlangen wil verzadigen, wat inhoudt dat hij voor eigen gewin zou werken. Als dat het geval was geweest, zou er nooit een echte mogelijkheid zijn geweest om Lishma (vert. in Haar Naam) te bereiken.
Dat komt omdat men in zo’n geval gedwongen wordt om egoïstisch te werken, aangezien er meer plezier ervaren wordt in het werk voor God dan in lichamelijke wensen. Op die manier zal men in Lo Lishma (vert. Niet in Haar Naam) blijven, aangezien het werk een gevoel van voldoening geeft. Waar voldoening is gevonden kan niet langer gewerkt worden, net zo min als er zonder beoogde winst geen werkzaamheden verricht kunnen worden. Hieruit volgt, dat indien men voldoening in het werk Lo Lishma ervaart, men gedwongen wordt in deze toestand te blijven.
Het is zoals gezegd wordt: als mensen achter een dief aan rennen om hem te pakken te krijgen, dan rent de dief zelf ook en roept: ”Houdt de dief!” Het is dan onmogelijk om de echte dief nog aan te houden en het gestolen goed weer terug te krijgen.
Maar als de dief, oftewel de wens om te ontvangen, geen smaak proeft en geen levenskracht voelt, in de taak om de last van het Koninkrijk der Hemelen op zich te nemen, dan kan hij nog altijd met geloof boven verstand te werk gaan. Het lichaam raakt eraan gewend om zonder de wens om te ontvangen te werken, en dan heeft men de middelen om een handeling te verrichten met als enige doel om de Schepper tevreden te stellen.
Dat is noodzakelijk omdat de primaire taak van een mens het bereiken van Dvekut (vert. Adhesie) met de Schepper is. Dit wordt waargenomen als een gelijkenis naar eigenschappen, wat zich manifesteert in het feit dat alle daden alleen omwille van het geven zijn.
In Jesaja 58;14 staat: “Dan zult gij vreugde beleven aan de Heer.” De betekenis van ‘dan’ is dat er eerst, bij de aanvang van het werk, geen vreugde gevoeld werd. Het werk was toen kunstmatig.
Maar dan, wanneer een mens gewend is aan het werk omwille van het geven zonder steeds zijn motieven te moeten onderzoeken, als hij de smaak te pakken heeft en gelooft dat hij met zijn werk zijn Maker tevredenstelt, dan moet die mens geloven dat de Schepper dit werk vanuit het lagere accepteert, onafhankelijk van de mate en de vorm van de verrichte arbeid. De Schepper onderzoekt in elke situatie de intentie; dat stelt Hem tevreden, en dan schenkt Hij “Dan zult gij vreugde beleven aan de Heer.”
Zelfs gedurende het werk voor God ervaart een mens nu vreugde en plezier, aangezien hij nu echt voor de Schepper werkt omdat de pogingen die hij tijdens de kunstmatige handelingen deed hem in staat stelden om serieus voor de Schepper te kunnen werken. Het zal ook op dat moment blijken dat elk genoegen dat men ontvangt betrekking heeft op de Schepper, dat wil zeggen, speciaal voor de Schepper bedoeld is.