Het Schenken van de Thora(Matan Thora)Jehuda Ashlag
Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.
Rabbi Akieva zegt, dat het de voornaamste wet is van de Thora. Dat is gezegd door de wijzen met een ironie omdat het woord 'algemene' wijst op de som van bijzonderheden, die samen juist dat algemene vormen.
Op die manier, wanneer hij spreekt over het voorschrift 'gij zult u naaste liefhebben als jezelf', dat de voornaamste wet van de Thora is, dienen wij te begrijpen, dat de overige 612 voorschriften van de Thora met al hun bestanddelen - niet meer en niet minder, dan de som van bijzonderheden, die dit enige voorschrift 'gij zult uw naaste liefhebben als uzelf' vormen en zijn daarmee bepaald.
Dat kan opgaan ten aanzien van voorschriften tussen de mens en de omgeving, maar hoe kan dit ene voorschrift toch in zich alle voorschriften bevatten en insluiten, die verhoudingen tussen de mens en de Schepper bepalen, die belangrijkste in de Thora zijn, die de essentie en de zin van de Thora bepalen?
Al kan men inspanning leveren en op een of andere manier het gezegde begrijpen, dan is voor ons een andere, nog fellere uitspraak gereed staat over een niet-jood, die bij de wijze Hillel kwam met een verzoek: "Leer mij de hele Thora terwijl ik op één voet sta". Hillel antwoordde hem: "Alles, wat je haat, doe aan een ander niet. Daarin is de hele Thora". Dus, voor ons is een duidelijke wet, volgens welke geen van de 612 voorschriften in de hele Thora verkieselijk is boven dit ene - "Gij zult uw naaste liefhebben…". Omdat hij duidelijk zegt: "Daarin is de hele Thora", dus, alle overige voorschriften van de Thora zijn slechts commentaren van dit voorschrift, zonder welke het echter onmogelijk is om het in volle omvang te vervullen.
Voordat wij ons in dit onderwerp gaan verdiepen, dienen wij nauwkeurig te kijken naar de essentie van dit voorschrift. Aangezien ons voorgeschreven is om "onze naaste als onszelf lief te hebben", wat de uitdrukking "als zichzelf" ons daarover zegt, dat men zijn naaste in die mate dient te liefhebben, waarin je jezelf liefheb en in geen geval minder. Dat betekent, dat je altijd op wacht dient te staan en noden van elk mens uit het volk Israël niet minder dient te bevredigen, dan dat je altijd op wacht staat bij het vervullen van je eigen noden.
Maar dat is toch uit de categorie van het onmogelijke, omdat slechts weinige na een werkdag in voldoende mate over hen eigen noden zorg kunnen dragen. Hoe kan men dan op hen de verplichting opleggen om de noden van het hele volk te laten bevredigen? Echter, het is zelfs onmogelijk om te veronderstellen, dat de Thora overdrijft. Want zij zelf waarschuwt ons: "Voeg niet toe en doe niets af van datgene, wat door mij gezegd is", waarbij zij beweert, dat haar wetten met de absolute precisie zijn gegeven.
Als dat nog niet genoeg is, dan kan ik nog toevoegen dat de eis van dit voorschrift "Gij zult uw naaste liefhebben…" nog taaier is, omdat van ons verlangd wordt om noden van een ander boven onze eigen noden te verkiezen, zoals gezegd is in de Jeruzalemse Talmoed (traktaat Kiedoesjien, 21, 1) ter verklaring van de uitspraak "opdat hij het goed zou hebben met je".
In dit traktaat wordt gesproken over een Jood, die zich in de slavernij bij een Jood bevindt. Het is gezegd: "In geval dat bij een huismeester slechts één kussen is en hij erop ligt, en niet aan zijn slaaf geeft, dan vervult hij de aanwijzing "opdat hij het goed zou hebben met je", omdat hij op een kussen ligt en zijn slaaf op de grond. Als hij er niet op ligt en niet aan zijn slaaf geeft, dan is dat 'de zonde van Sodom". Het blijkt nu, dat hij zijn kussen aan zijn slaaf dient te geven, en zijn meester op de grond moet liggen".
Op die manier vinden wij, dat deze wet eveneens binnen het kader valt van "Gij zult uw naaste liefhebben…", want daarin wordt de vulling van noden van een ander eveneens gelijkgesteld met de vulling van eigen noden, zoals in het voorbeeld met de Joodse slaaf - "opdat hij het goed zou hebben met je". Ook in het geval wanneer bij hem slechts één stoel is en bij zijn kameraad helemaal niets, dan, in overeenstemming met de voorschrift, indien hij erop zit en aan een ander niet geeft, dan overtreedt hij het gebiedende voorschrift "Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf", omdat hij niet over de noden van zijn naaste zorgt als over zijn eigen noden. In geval hij zelf niet op de stoel zit en aan een ander niet geeft, dan is dat verwant aan de zonde van Sodom. Want het voorschrift verplicht om de stoel aan een ander te geven, en zelf op de grond te gaan zitten of te blijven staan. Het is begrijpelijk, dat deze wet spreekt over alle mogelijke noden van een ander, die je in staat bent te voldoen. Daarom, ga nu en leer! Maar bestaat er de mogelijkheid om dit voorschrift te vervullen?
Voor alles dienen wij te begrijpen waarom de Thora slechts aan het volk Israël is gegeven, en niet aan de hele wereld in gelijke mate? Bestaat hier soms een nationale uitverkoren zijn?
Het is begrijpelijk, dat slechts een geesteszieke zo kan denken. In feite beantwoordden de wijzen deze vraag al overdrachtelijk, alsof de Schepper de Thora aan alle volkeren en in alle talen aanbood, maar ze haar niet ontvingen.
Maar waarom is toch het volk Israël "uitverkoren volk" genoemd, zoals gezegd is: "Je hebt de Schepper uitverkoren", nadat geen van alle volkeren de Thora wenste? Is het mogelijk om zich de Schepper voor te stellen, Die zijn volkeren met Zijn Thora afloopt, terwijl Hij aan hen datgene tracht te overhandigen, waar zij generlei voorstelling van hebben? En wie hoorde in de geschiedenis van volkeren over een zulke gebeurtenis en hoe kan men met een zulke "kinderlijke" interpretatie instemmen?
Echter, wanneer wij goed zullen begrijpen, dat de kern van de Thora en voorschriften die ons gegeven zijn, alsmede het feit, dat wij wensen te ontvangen dankzij hun vervulling in de mate die ons door de wijzen is aangewezen, het doel is van de hele grandioze Schepping, die zich voor onze ogen vertoont, dan zullen wij alles inzien.
Daarom zegt de eerste stelregel dat niets doelloos wordt verricht. Er is geen uitzondering op deze stelregel, behalve gevallen typen uit het menselijke geslacht of zuigelingen.
Daarom bestaat er absoluut geen twijfel dat de Schepper wiens grootheid niet valt te onderzoeken, generlei handeling - noch klein, noch groot - zonder doel zal verrichten.
De wijzen wezen ons aan, dat de wereld voor niets anders is geschapen, dan slechts voor het naleven van de Thora en voorschriften. De essentie daarvan, zoals de wijzen ons hebben uiteengezet, bestaat daarin dat de intentie van de Schepper ten aanzien van de Schepping vanaf het moment van zijn schepping is om haar over Zijn Goddelijke Wezen te berichten.
En het bericht over het Goddelijke Wezen van de Schepper onthult zich in de Schepping door waarneming van genieting, die voortdurend toeneemt, totdat die de gewenste grootte zal bereiken.
Daarmee worden de gevallen mensen in de ware bewustwording van het begrijpen van en vloeien samen met Hem verheven totdat zij de uiteindelijke volmaaktheid zullen bereiken: "Niemand zal een andere Schepper zien, behalve Jij"
De grootheid en praal van deze volmaaktheid brachten tot ons de woorden van de Thora en Profeten, zoals de wijzen daarop zinspeelden: "Alle profeten hadden het slechts over de tijd van de komst van de Bevrijder, maar in de toekomstige wereld zal niemand een andere Schepper zien, behalve Je.
Dat is bekend aan hen die kennis hebben, en er valt niets toe te voegen.
Deze volmaaktheid in de uitspraken van de Thora, Profeten en wijzen is door een eenvoudig woord "samenvloeiing" uitgedrukt. Maar vanwege veelvuldig gebruik van dit woord hardop door de massa verloor het bijna zijn oorspronkelijke betekenis.
Maar als je voor een ogenblik in de betekenis van dit woord zal verdiepen, zal je stil komen te staan in de verwondering door de grootte van het wonder, omdat de grootheid van het Goddelijke en de laagheid van de Schepping je onthuld zal worden, en dan zal je kunnen waarderen wat hun samenvloeiing voorstelt.
Dan zal je begrijpen, waarom via dit woord wij het doel van al deze grandioze Schepping uitdrukken.
Het blijkt, dat het Doel van de hele Schepping is, dat lagere wezens door zich geleidelijk middels de vervulling van de Thora en voorschriften te ontwikkelen, steeds hoger en hoger zullen kunnen stijgen totdat zij waardig zullen zijn om met hun Schepper samen te vloeien.
Echter de wijzen stopten hier en stelden een vraag: "Waarom zijn wij oorspronkelijk niet in alle gewenste grootheid geschapen, zodat wij met de Schepper zouden kunnen samenvloeien?"
En zij antwoordden: "Bitter is het brood van schaamte". Dat betekent dat degene, die eet en geniet van een zware arbeid van zijn kameraad, vreest om hem in het gezicht te kijken, omdat het hem vernedert, en degene, die deze weg bewandelt verliest geleidelijk de menselijke verschijningsvorm.
Het is onmogelijk dat in datgene wat uit Zijn Volmaaktheid uitgaat een of ander gebrek zou zijn, daarom gaf Hij ons de mogelijkheid om zelf onze grootheid te verdienen, door onze bezigheid met de Thora en voorschriften. In deze woorden is een diepe betekenis besloten.
Ik heb het wezen van deze dingen al verklaard in de boeken "De Boom des levens" en TE"S, daarom zal ik het hier korter uiteenzetten opdat iedereen het zal begrijpen.
Het is te vergelijken met het voorbeeld, van een rijkaard die een mens bij zich van de markt bracht, hem voedde, elke dag hem goud en zilver gaf, terwijl hij elke dag zijn geschenken deed toenemen, steeds meer en meer. Ten slotte vroeg de rijkaard hem: "Zeg mij, heb ik al je wensen al vervuld?" De arme mens antwoordde hem: "Tot nu toe zijn niet al mijn wensen in vervulling gegaan. Want hoe goed en aangenaam zou het voor mij zijn, als al dit bezit en al deze pracht ik zelf zou hebben verdiend, en geen aalmoezen hoefde aan te nemen.
De rijkaard zei: "Als het zo ermee staat, dan is er nog geen mens geschapen die je noden zou kunnen bevredigen".
Dit verschijnsel is vanzelfsprekend, omdat aan de ene kant hij een gigantische genieting ondervindt, die voortdurend groeit naar mate van de door hem ontvangen giften. Maar aan de andere kant heeft hij het zeer zwaar om schaamte te dulden vanwege die overvloed die de rijkaard hem geeft en dat keer op keer vergroot.
Het is natuurlijk in onze wereld, wanneer de ontvanger schaamte en ongeduld voelt op het moment van het ontvangen van een gratis geschenk uit de handen van iemand die medelijden met hem voelt.
Hieruit volgt de tweede wet: men kan in de hele wereld geen mens vinden, die alle wensen van zijn kameraad volledig zou kunnen vervullen, omdat hij ondanks alles aan dit geschenk niet het karakter van zelfstandig bemachtigen zal kunnen geven - en slechts dat kan de volmaaktheid voltooien.
Het gezegde betreft slechts de schepselen, maar in geen geval kan dat betrekking hebben op de glorieuze volmaaktheid van de Schepper.
Dat is datgene wat Hij voorbereid voor ons middels inspanningen en arbeid dankzij bezigheid met de Thora en vervulling van voorschriften - opdat wij zelf onze grootheid zouden kunnen scheppen.
Dan zal al het goed en genieting wat tot ons van Hem zal komen, dus alles wat in het begrip 'samenvloeiing met de Schepper' besloten is, ons eigen verkrijgen zijn, die ons dankzij onze eigen inspanningen is toegekomen. Pas dan zullen wij ons meesters kunnen voelen, en slechts zo en niet anders zullen wij de volmaaktheid gaan waarnemen.
Echter hier is het de moeite waard voor ons om in het wezen en de bron van deze wet van de natuur te kijken. Waar komt deze treiterkop van schaamte en ongeduld vandaan, die wij waarnemen wanneer wij iets van iemand uit medelijden ontvangen? Dit verschijnsel vloeit echter uit, het aan biologen goed bekende natuurverschijnsel dat luidt, dat de aard van elke tak dicht bij zijn wortel is en aan hem gelijkt.
Alles dat in de wortel bestaat, zal gewenst zijn voor zijn tak, en de tak zal dat liefhebben en zal ernaar verlangen en zal er voordeel uithalen. Omgekeerd, alles wat aan de wortel vreemd is, zal ook de tak vermijden, zal het niet kunnen dulden, want het zou die tak lijden bezorgen. Deze wet is geldig tussen elke wortel en zijn tak en kan niet veranderd worden.
Hier wordt ons de mogelijkheid onthuld om de bron van alle genietingen en lijden te begrijpen, die zich in onze wereld bevinden.
Aangezien de Schepper de wortel is van alle schepselen die Hij schiep, zullen alle verschijnselen, alles dat zich in Hem bevindt en van Hem naar ons rechtstreeks neerdaalt, voor ons aantrekkelijk en aangenaam zijn, omdat onze aard dicht bij onze wortel is - de Schepper. Alles dat aan Hem vreemd is en niet van Hem rechtstreeks uitgaat, doch het resultaat is van de manifestatie van polariteit van de Schepper zelf, zal voor onze aard stuitend en zwaar te verdragen zijn.
Dus, wij houden dermate van rust en haten beweging, dat elke beweging die wij verrichten slechts is omwille van het bereiken van rust.
Dat is zo omdat onze wortel zich niet in beweging bevindt, maar in rust, want in Hem is absoluut geen beweging. Vandaar dat ook dit tegen onze aard is en door ons wordt gehaat. Om dezelfde reden houden wij van wijsheid, flinkheid, rijkdommen e.d.
Want dat bevindt zich allemaal in Hem, want Hij is onze wortel. Vandaar dat wij alles wat eraan tegengesteld is haten: domheid, zwakheid, armoede, omdat ze volkomen ontbreken in onze wortel. Dat leidt tot een waarneming van weerzin, haat en ondraaglijk lijden.
Juist dit geeft ons een bedorven bijsmaak van waarneming van schaamte en ongeduld tijdens het ontvangen van een aalmoes door ons van anderen, daar bij de Schepper zelfs geen toespeling op het ontvangen bestaat, want van wie zou Hij ontvangen?
Als gevolg van het feit, dat dit verschijnsel aan onze wortel vreemd is, wordt het zoals gezegd ook door ons gehaat. Omgekeerd nemen wij een genieting waar telkens wanneer wij aan onze naasten geven, omdat dat in onze wortel ingebakken zit, want Hij is Gever aan allen.
Nu ontvingen wij de mogelijkheid om tot helderheid te brengen wat het doel van de Schepper in feite voorstelt - de 'samenvloeiing met Hem'. Al die grootheid en 'samenvloeiing', het bereiken waarvan ons door onze bezigheid met de Thora en voorschriften gegarandeerd wordt - is niet meer en niet minder dan gelijkenis van takken aan hun wortels, in overeenstemming waarmee alle genoeglijkheid en zaligheid en alles van verheven is op een natuurlijke wijze van Hem uitgaan. Dus, genieting is niets anders dan de gelijkenis naar eigenschappen met die van de Schepper. Het is ons eigen om in onze aangelegenheden te lijken op onze wortel, want wij ondervinden daardoor genietingen. Alles dat in onze wortel ontbreekt, wordt ondraaglijk en weerzinwekkend of zeer pijnlijk, zoals dit verschijnsel het verplicht. Al onze hoop hangt samen en baseert zich op de mate van onze gelijkenis aan onze wortel.
Hier zijn de woorden van de wijzen die vroegen: "Wat maakt het uit voor de Schepper dat iemand een stuk vee vanaf zijn keel snijdt, en een ander vanaf zijn achterhoofd?"
"Want de voorschriften zijn ons voor niets anders gegeven dan om daarin de schepselen te verenigen". Deze vereniging betekent zuivering van vertroebeld lichaam (wens) - en dat is het doel dat uit de hele vervulling van de Thora en voorschriften voortvloeit.
Aangezien de mens als een wilde ezel geboren wordt, wanneer hij geboren wordt en uit de moederschoot van de schepping komt, bevindt hij zich in een volkomen vuile en lage toestand, die het gevolg is van de in hem geplante grote zelfliefde.
Alle bewegingen die hij maakt, zijn rondom zijn eigen pool, zonder enige vonken van geven aan zijn naaste. Hij is zover mogelijk verwijderd van de wortel, dus op het tegenovergestelde uiteinde.
Want Zijn wortel is het absolute altruïsme, zonder enige vonken van ontvangen. De pasgeborene is volledig met het ontvangen voor zichzelf bezig, absoluut zonder vonken van geven.
Daarom wordt zijn toestand als het laagste punt van laagheid en vuilnis geacht, dat zich in de menselijke wereld bevindt. Naar mate van zijn voortgang en groei zal hij van zijn omgeving gedeeltelijke lessen van 'het geven aan zijn naaste' ontvangen. Dat hangt natuurlijk van waarden van de ontwikkeling van zijn omgeving af.
Maar ook dan begint men zijn opvoeding met vervulling van de Thora en voorschriften omwille van liefde voor zichzelf, opdat hij beloning in deze of in de toekomstige wereld zou ontvangen, wat 'voor zichzelf' heet.
Omdat het onmogelijk is hem langs een andere weg aan te leren. Wanneer hij op zal groeien en een zekere leeftijd bereiken, dan onthult men hem hoe tot het vervullen van de voorschriften 'omwille van de Schepper' te komen en het is een bijzondere intentie om slechts voldoening aan de Schepper te verschaffen.
Zoals rabbi Mosje Maimonides schreef, dat men aan vrouwen en kinderen niet onthult hoe zich met de Thora en voorschriften 'omwille van de Schepper' bezig te houden omdat zij dat niet kunnen uitstaan. Pas wanneer zij opgroeien en kennis en verstand verkrijgen, leert men hun om 'omwille van de Schepper' dit te vervullen.
Zoals de wijzen plachten te zeggen: "van 'voor zichzelf' gaat hij over naar 'omwille van de Schepper' - dat betekent de intentie om aan zijn Schepper voldoening te verschaffen, en niet voor de eigen liefde.
De schepping gaat vooruit en ontwikkelt zich dankzij de natuurlijke mogelijkheid die van tevoren in de bezigheid met de Thora en voorschriften 'omwille van de Schepper' door de Gever van de Thora zijn ingeplant. Zoals de wijzen zeiden, zei de Schepper: "Ik schiep het kwade beginsel, Ik schiep de Thora - het geneesmiddel" - de schepping schrijdt langs traptreden en stijgt daardoor tot de hoogten van de grootheid, totdat zij alle vonken van egoïstische liefde in zich kwijt zal raken.
In zijn lichaam worden alle voorschriften verheven, en al zijn bewegingen zijn slechts omwille van het geven. Zodat zelfs het strikt noodzakelijke dat hij ontvangt eveneens samenvloeit met de intentie van het geven, opdat hij zou kunnen geven. Daarover zeiden de wijzen: "Want de voorschriften zijn ons voor niets anders gegeven dan om daarin de schepselen te verenigen".
Hoewel in de Thora twee delen bestaan, t.w.:
a) Voorschriften die geldig zijn tussen de mens en de Schepper;
b) Voorschriften die geldig zijn tussen de mens en zijn naaste,
veronderstellen beide ze één te zijn - om de Schepping tot het einddoel te brengen, tot samenvloeiing met de Schepper. Bovendien, zelfs hun praktische kant is in feite één geheel.
Terwijl hij iets 'omwille van de Schepper' doet zonder enige bijsmaak van de liefde voor zichzelf, dus, zonder voor zichzelf enig voordeel te behalen, zal de mens geen verschil voelen in zijn handelingen of hij nu werkt voor de liefde tot zijn kameraad, óf dat hij werkt voor de liefde voor de Schepper.
Omdat voor elk schepsel de natuurwet geldt dat alles wat zich buiten de perken van zijn lichaam bevindt, door hem als ledig en volkomen onbelangrijk wordt beschouwd
Elke beweging, die de mens uit liefde voor zijn naaste verricht, verricht hij middels het weerkaatste licht voor een of andere beloning, die uiteindelijk bij hem terug zal keren en zijn voordeel zal dienen. Daarom kunnen zulke handelingen geen 'liefde voor de naaste' heten, omdat ze beoordeeld worden naar hun eindresultaat.
Dat is te vergelijken met een onvoordelige loondienst, maar uiteindelijk wordt loondienst nooit als liefde voor zijn naaste beschouwd.
Echter enige handeling of inspanning in 'pure vorm' uit liefde voor de naaste te verrichten, dus zonder vonken van het weerkaatste licht, is naar de aard van dingen volkomen onmogelijk te verrichten. Over datgene, wat daaruit volgt, zegt 'Tiekoenej Zohar' over de volkeren der wereld: "alle barmhartigheid van de gevende is altijd slechts voor het welzijn van de gever".
Wat betekent, dat al hun barmhartigheid waarmee zij hun naasten bejegenen, of hun aanbieding van hun goden, niet uit liefde gaat voor de naaste, maar uit liefde voor zichzelf, omdat het (liefde voor de naaste - vert.) zich buiten de grenzen van de natuur bevindt.
Daarom zijn slechts degenen, die de Thora en voorschriften vervullen, daarvoor voorbereid. Slechts in het aanleren van zichzelf om de Thora en voorschriften te vervullen om aan de Schepper voldoening te verschaffen, scheidt stap voor stap zich af en gaat buiten de schoot der natuur en verkrijgt de tweede natuur - de liefde voor de naaste waarover er sprake was. Datgene wat de wijzen van Zohar dwong om in alles de volkeren van de wereld buiten de perken van de liefde voor de naaste uit te brengen. Zij plachten te zeggen, dat de hele barmhartigheid van de gever altijd slechts voor het welzijn is van de gever (dus, er kan geen liefde voor de naaste bij volkeren der wereld zijn), omdat ze zich niet met de Thora en voorschriften omwille van de Schepper bezighouden. Al hun aanbidden van hun goden bestaat zoals bekend in de beloning en redding in deze wereld én in de toekomstige wereld. Zodat zelfs hun aanbidden van hun goden gebaseerd is op de liefde voor zichzelf.
Daarom zullen wij bij hen nooit een handeling zien die buiten de perken van hun eigen lichaam gedaan zou zijn, al was het maar voor een haartje boven het niveau van de natuur.
Wij zien nu met beide ogen, dat zelfs ten aanzien van het vervullen van de Thora en voorschriften 'omwille van de Schepper', zelfs in het praktische deel van de Thora geen verschil wordt waargenomen tussen deze twee delen van de Thora. Aangezien voordat een mens zich daarin zal bekwamen, is het verplichtend dat elke handeling - hetzij 'omwille voor de naaste' of 'omwille van de Schepper' als ledig en nutteloos wordt waargenomen.
Echter middels grote inspanningen verheft een mens zich en stap voor stap nadert de tweede natuur. Dan wordt hij terstond het einddoel waardig bevonden - samenvloeiing met de Schepper.
Daar het zo is, getuigt het daarover dat dat deel van de Thora dat de verhouding tussen de mens en zijn naaste bepaald meer in staat is om de mens tot het gewenste Doel te brengen. Dat komt, omdat het werk in voorschriften die verhoudingen tussen de mens met de Schepper voortdurend bepalen en bepaald is, maar er zijn mensen die erom vragen en de mens went gemakkelijk eraan en alles wat hij volgens zijn gewoonte doet, is hij niet in staat zoals bekend, om nut te brengen.
Terwijl het deel van voorschriften 'de mens en zijn naaste' veranderlijk en onbepaald is, en degenen, omringen de mens die erom vragen waar hij zich aan zou mogen wenden, en vormen daarom voor hem een zekerder middel, en hun doel is dichterbij.
Nu kan men gemakkelijker het antwoord van Hillel aan de ger begrijpen. Het wezen van de Thora is het voorschrift 'gij zult uw naaste liefhebben als uzelf', en de overige 612 Voorschriften zijn toelichtingen en voorbereidingen voor haar vervulling. Zelfs voorschriften tussen de mens en de Schepper zijn eveneens in de voorbereiding tot de vervulling van dit voorschrift inbegrepen welk voorschrift eigenlijk het einddoel is, dat uit de hele Thora en voorschriften voortvloeit. Zoals de wijzen plachten te zeggen: "De Thora en voorschriften werden ons voor niets anders gegeven dan om daarin de schepselen te verenigen". Dat is 'zuivering van het lichaam' totdat het de tweede natuur zal verkrijgen. Die komt op de liefde voor de naaste neer, dus in één voorschrift: 'gij zult uw naaste liefhebben als uzelf' dat het einddoel is na het bereiken waarvan je terstond de samenvloeiing met de Schepper waardig wordt. Men hoeft geen moeite te hebben met de vraag waarom dat niet door de uitspraak van 'gij zult uw Almachtige met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw wezen liefhebben' bepaald is.
De reden daarvoor is, zoals boven reeds is vermeld, dat voor de mens die zich in feite nog binnen de perken van de natuur van de Schepper bevindt, het in het geheel geen verschil uitmaakt tussen de liefde voor de Schepper en de liefde voor de naaste, omdat alles dat zich buiten hem bevindt, voor hem niet reëel is.
Aangezien de ger vroeg om Hillel-ha-nasie (de vorst Hillel - vert.) hem de gewenste algemene stelregel van de Thora te verklaren opdat het doel hem nabij zou zijn en opdat de weg voor hem niet moeilijk zou zijn, vroeg hij: "Leer mij de hele Thora terwijl ik 'op één been sta'", antwoordde Hillel hem dat het de liefde voor de naaste is omdat dit doel het meest nabijgelegen en bereikbare is. Het is verzekerd van fouten omdat er degenen zijn die (het naleven ervan -vert.) controleren.
Nu datgene wat gezegd is, verschijnt de mogelijkheid voor het begrijpen van wat boven besproken is, wat hoofdzakelijk de essentie van het voorschrift 'gij zult uw naaste liefhebben als uzelf' is - hoe de Thora ons verplicht om datgene te vervullen wat onmogelijk is te vervullen.
Men dient te begrijpen dat om die reden de Thora aan onze heilige aartsvaders werd gegeven: aan Avraham, Itschak en Jaakov, en dat bleef steken tot de uittocht uit Egypte, toen zij uitgingen terwijl zij een hele natie waren geworden van 600.000 mensen van twintig jaar en ouder.
Ieder uit de natie werd gevraagd of hij met dit verheven werk instemde. Nadat ieder met heel zijn hart en ziel daarmee had ingestemd en uitriep: "Wij zullen doen en horen", - toen verscheen de mogelijkheid om de hele Thora te vervullen en het onbereikbare werd het mogelijk.
Dat is daadwerkelijk zo, als 600.000 mensen zullen ophouden om zich met het bevredigen van eigen noden bezig te houden en bij hen geen ander doel in het leven is behalve als op wacht te staan bij de belangen van hun naasten opdat ze nergens in behoeftig zouden zijn.
Maar dat is nog niet alles. Zij zullen zich daarmee met een gigantische liefde bezighouden, met al hun hart en ziel, in de volledige overeenstemming met het voorschrift 'gij zult uw naaste liefhebben als uzelf'. Dan zal zonder enige twijfel duidelijk worden, dat aan welk volk dan ook generlei noodzaak zal zijn om over zijn eigen bestaan bezorgd te zijn.
Daarom, nadat het hele volk ermee akkoord ging, hen terstond de Thora werd geschonken, omdat zij nu in staat waren geworden om haar te vervullen.
Maar voordat zij ertoe kwamen, groeiden ze tot de grootte van het hele volk. Men kan niet zeggen, dat in de tijden van de voorvaderen, toen in het land slechts enkelingen waren, zij in feite niet in staat waren om de Thora op de gewenste manier te vervullen. Met een kleine hoeveelheid mensen is het onmogelijk om zelfs te beginnen met het vervullen van voorschriften tussen de mens en zijn naaste in de volle omvang van het voorschrift 'gij zult uw naaste liefhebben als uzelf' en daarom werd hen de Thora niet geschonken.
Uit datgene wat gezegd is, zullen wij de uitspraak kunnen begrijpen van een klasse vreemde uitspraken van de wijzen, die zeiden, dat het hele volk Israël verantwoordelijk is voor elkaar. Op het eerste gezicht is het niet rechtvaardig voor het doel, want is het soms mogelijk dat iemand zondigt, een misdaad pleegt en zijn Schepper toornig maakt, en je hem niet eens kent, maar dat de Schepper van jouw de schuld opeist?
Maar het is geschreven: 'de vaderen zullen niet voor hun zonen gedood worden… ieder zal voor zijn eigen zonde sterven'. Kan men dan zeggen, dat je voor een volkomen vreemde waarmee je niet eens bekend bent en je niet weet waar hij zich bevindt, verantwoordelijk bent?
Bovendien, kijk nou in het traktaat 'Kiedoesjien', daar is geschreven: "rabbi Eliëzer, de zoon van rabbi Sjimon zegt, dat de wereld naar de meerderheid wordt beoordeeld, en dat één mens naar de meerderheid wordt beoordeeld. Wie één voorschrift vervult - gelukkig is hij, dat hij de schaal van de weegschaal - die van hem en die van de hele wereld naar de kant van verdienste doet neigen. Wie één misdaad pleegt - wee hem, dat hij de schaal van de weegschaal - die van hem en die van de hele wereld naar de kant van schuld doet neigen. Zoals gezegd is: 'vanwege één zondaar gaat veel goeds verloren'.
Rabbi Eliëzer, de zoon van rabbi Sjimon zegt, dat hij tevens voor de hele wereld verantwoordelijk is. Dus, naar zijn mening, is de hele wereld voor elkaar verantwoordelijk. Iedereen voegt door zijn eigen handelingen verdienste of schuld aan de hele wereld toe. En dat heet 'verwondering op verwonderingen'.
Echter in overeenstemming met datgene wat boven gezegd is, vereenvoudigd, worden de woorden van de wijzen begrijpelijk. Want zoals werd bewezen, draait elk deel uit de 613 voorschriften van de Thora slechts rondom één pool - het voorschrift van 'gij zult uw naaste liefhebben als uzelf'. Het blijkt nu, dat deze pool zich buiten de perken van het verwezenlijkbare bevindt als het hele volk in het geheel en een ieder ervan daarvoor niet bereid zal zijn.